De in 1860 te Middelburg geboren Meinard Jacob Iman Sprenger was de zoon van een Domburgse burgemeester. Hij kon zich moeilijk schikken in het geregelde bestaan dat hoorde bij zijn afkomst. Meinard wilde boer worden en weg uit Zeeland. Met de erfenis van zijn moeder kon hij op 21-jarige leeftijd het avontuur zoeken en vertrok hij naar New York.
Vier jaren reisde hij door Noord-Amerika om zich uiteindelijk te vestigen in de buurt van Calgary aan de voet van de Rocky Mountains. Daar bouwde hij een eigen blokhut die hij de ‘Domburg-ranch’ noemde. In het gebied was het Siksika-reservaat waar de Zwarvoetindianen woonden. Om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien trokken zij regelmatig langs de Bow-river naar Calgary om handel te drijven. Onderweg ontmoetten zij Sprenger en die raakte geïnteresseerd in hun levenswijze. Hij ruilde en kocht vele gebruiksvoorwerpen, zoals messen, messchedes, knotsen, medicijnzakken, tabakstassen en kleding. Het lukte hem ook om hun taal enigszins te verstaan. Zijn interesse ging verder en hij kocht ook voorwerpen van andere indianenstammen. Het mondde uit in een bijzondere verzameling, waarvan hij in 1887 en 1890 al enkele exemplaren aan het Zeeuws Genootschap schonk.
Na een val zijn paard moest Sprenger in 1894 zijn farmerbestaan opgeven. Hij reisde in 1901 terug naar Nederland. Zijn privécollectie gaf hij tijdelijk in bruikleen aan het Zeeuws Genootschap. Hij trouwde, liet een huis bouwen in Domburg dat hij ‘De Wigwam’ noemde en vroeg de objecten terug. Vanaf die tijd pronkte zijn verzameling in huis.
In 1932 legateerde hij alles aan het Zeeuws Genootschap, waaronder ook zijn paardenzadel en hoed. Na zijn dood in 1951 behoort zijn collectie definitief tot de verzameling volkenkundige voorwerpen. De collectie geeft een uniek tijdsbeeld van de Indianen-samenlevingen in Noord-Amerika, hun ideeën en gebruiken. In 2017 is de hele collectie Sprenger aangewezen als beschermde cultuurgoederen volgens de Erfgoedwet.