Gesteenten en mineralen stonden vanaf de eerste jaren van het Zeeuws Genootschap sterk in de belangstelling. Het waren immers onbewerkte producten uit de natuur die de mens inzicht gaven in de wondere wereld van Gods schepping. Al in juni 1771 schonk directeur Johannes Mauritz een omvangrijke collectie, die zeker nauwkeurig bestudeerd zal zijn. Aanvankelijk verzamelde men in de achttiende eeuw vooral gepolijste, gelijkvormige blokjes en flesjes met kleiner materiaal waarbij het decoratieve karakter overheerste. Tegen het eind van de eeuw kreeg men steeds meer aandacht voor de wordingsgeschiedenis van de aarde en was men vooral geïnteresseerd in ruwe stukken steen waarin mineralen besloten lagen.
Volgens de oudst bewaarde catalogus uit 1843 telde de mineralencollectie in dat jaar 788 stukken, die vooral uit Europa afkomstig waren. Een enkel stuk, zoals de door de Vlissingse wereldreiziger Samuel van de Putte tijdens zijn reizen door de Oost verzamelde mineralen, kwam van buiten dit continent. De collectie, die bewaard wordt in het Zeeuws Museum, groeide in de negentiende en twintigste eeuw sterk en telt tegenwoordig vele duizenden stukken, waaronder ook veel fossielen.