Dossier: Net echt !
De Verenigde Oost-Indische Compagnie die in eerste instantie bedoeld was voor de handel in specerijen, begon al vroeg ook producten uit de Oost naar Nederland te verschepen. In eerste instantie porselein, maar al snel ook stoffen en objecten versierd met lakwerk. De laatste categorie viel zeer in de smaak, maar was ook kostbaar. Om het gewenste resultaat te bereiken was een uiterst intensieve, tijdrovende bewerking nodig. Japans lakwerk is opgebouwd uit vele met grote precisie aangebrachte lagen lak op een houten ondergrond. Een fraai voorbeeld van dergelijk werk is het laatzeventiende-eeuwse/vroegachttiende-eeuwse kistje dat Adriaan Moens in 1792 gevuld met schelpen vanuit Batavia naar het Zeeuws Genootschap in Vlissingen zond.
De invloed van de Oost is in de stadswoningen en buitenhuizen van de Zeeuwse regenten vooral in de achttiende eeuw goed te zien. Een boedelinventaris van de buitenplaats Popkensburg bij Sint Laurens noemt in 1716 naast een grote en een kleine ‘chitse’ kamer talloze behangsels en dekens van sits en in bijna elke kamer ‘verlackt’ goed. Op de buitenplaats De Dolphijn, eigendom van Daniel Schorer, werden in 1720 na het overlijden van zijn echtgenote naast een gigantische lijst Oost-Indisch porselein vele sitse dekens en een verlakt Oost-Indisch comptoirtje genoemd. Ewaldus van de Perre liet zelfs de hele voorzaal van zijn huis in de Middelburgse Lange Noordstraat met oosters lakwerk betimmeren. Helaas werd het in 1876 toen het gebouw werd verbouwd tot Rijkskweekschool weggebroken en is de betimmering sindsdien spoorloos verdwenen. Eenzelfde beeld vertonen inventarissen van buitenplaatsen als Westhove en Poppenroedeambacht en stadswoningen als die van burgemeester Johan Hieronymus Huyssen en raadpensionaris van Zeeland Caspar van Citters. Naast oosterse objecten waren daar ook de uit China aangevoerde behangsels van zijde en papier, beschilderd met vogels, figuren en taferelen uit het dagelijks leven te vinden. De elf kisten met 572 vellen en 100 bovendeur- en schoorsteenstukken die het VOC-schip De Goede Trouw in 1788 bij de Kamer Zeeland in Middelburg afleverde, werden zonder enig probleem verkocht.
Japans lakwerk bleef echter kostbaar en hoewel het in duurdere meubelstukken en betimmeringen werd verwerkt, probeerde men al vroeg imitaties op de markt te brengen. Onder andere in Amsterdam, waar lakwerker Willem Kick rond 1610 al zo’n reputatie had opgebouwd dat onder de geschenken van de Staten-Generaal aan de sultan van Turkije door hem ‘op de Chinese manier’ versierde kisten, kabinetjes en schalen zaten. Helemaal hetzelfde werd het natuurlijk nooit. Een essentieel ingrediënt voor de bewerking, het sap van de rhus vernificera, was in Europa niet voorhanden. Deze boom groeide alleen in het Verre Oosten.
In de achttiende eeuw bereikte de China-mode een hoogtepunt. ‘Chinese’ motieven werden als decoratie op allerlei objecten aangebracht, in de tuinen verschenen quasi-Chinese gebouwtjes. Naast meubels met imitatielakwerk bleken tafels, stoelen en kastjes die ‘op sijn Oostindies geschildert’ waren zeer in trek. Hiervoor werden goedkopere houtsoorten als vurenhout gebruikt. Deze meubels werden beschilderd met een zwarte, groene of rode ondergrond waarop chinoiserie-motieven werden aangebracht ontleend aan prentenreeksen als de serie Nieuwe geïnventeerde Sineesen van Pieter Schenk. In tegenstelling tot het echte lakwerk was hierbij nauwelijks sprake van reliëf. Hooguit werd de voorstelling iets hoger aangebracht door te werken met verf vermengd met zaagsel en een bindmiddel. Door het meubel vervolgens te polijsten, vernissen en in de was te zetten, leek het van ver net echt. Het bleef echter een oppervlakkige nabootsing.
Beschilderde achttiende-eeuwse meubels die lakwerk beogen na te bootsen, zijn tegenwoordig zeldzaam. Dit ladenkastje in de Genootschapscollectie, dat in 2016 door het Zeeuws Museum werd gerestaureerd, is dan ook een bijzonder stuk waarvan wij de herkomst helaas niet kennen.
Katie Heyning