Dossier: Om de hals geknoopt
Deze achttiende-eeuwse scheerdoek – die als een soort slab gebruikt werd bij het scheren – is een bijzonder stuk. De scheerdoek is gemaakt van sits en is in het midden beschilderd met het wapen van de Zeeuwse familie Schorer. Het is een uniek stuk dat speciaal in de Oost besteld moet zijn.
Sits – fijne met de hand beschilderde, geglansde katoen – werd vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw door de Verenigde Oost-Indische Compagnie uit India en Bengalen naar Nederland verscheept en was met name in de achttiende eeuw zeer populair. Eerst onder de elite, later in veel bredere kring. De meeste sitsen stoffen kwamen uit India, van de oostelijke Coromandelkust, waar de VOC halverwege de zeventiende eeuw kantoren had geopend. De jaarlijks vanuit het vaderland opgestuurde ‘Eisen van retour’ – bestellingen met exacte instructies over de te leveren hoeveelheden en patronen – werden daar in lokale werkplaatsen geweven en beschilderd in een beitstechniek die plantaardige kleurstoffen aan katoenvezels bindt. Thuis in Nederland werd de stof vervolgens verwerkt tot kleding, spreien, tafelkleden en wat dies meer zij.
Wouter Schouten, chirurgijn in dienst van de VOC, beschreef de textielindustrie in India in zijn Oost-Indische Voyagie uit 1676 als volgt:
‘… hetgeen de Coromandelkust beroemd maakt over de hele wereld is dat daar de witste, fijnste en sierlijkste katoenen lijwaten van heel Indië worden gemaakt. Sommige met goud en zilverdraad doorschoten, zijn sneeuwwit en ragfijn. De gebloemde katoenen lijwaten en stoffen zijn sierlijk en fraai ogend en met veel verschillende kleuren met mooi gebladerte versierd. De eenvoudigste katoenen lijwaten, die vooral en in grote aantallen over de wereld worden verstuurd, zijn doorgaans 50 el lang en buitengewoon breed. Scheepsladingen van deze en andere stoffen en lijwaten van de Coromandel worden naar andere landen verscheept tot verbazing van diegenen die niet weten dat op sommige plaatsen wel vier tot vijf duizend wevers wonen. Ik ben wel eens in hun kleine donkere woningen geweest die eerder op hutten en zwijnenstallen lijken dan op huizen voor deze kunstenaars. Hun getouw is heel klein en gemaakt van bamboe en riet, heel licht en kunstig van makelij. Ik zag de getouwen in lage kamertjes die drie of vier voet onder de grond als kelders waren uitgegraven, waar de zwarte Coromandelse wevers, met daglicht en lucht door kleine gaten, in dit schermerduister lieten zien wat een kunstenaars zij zijn. Niet alleen mannen maar ook vrouwen kunnen in deze landen het weefgetouw bedienen en zich daarmee op eenvoudige wijze van hun levensonderhoud voorzien.’
Tegenwoordig zouden we van uitbuiting spreken en actie voeren tegen dergelijke mensonterende arbeidsomstandigheden. In de zeventiende en achttiende eeuw lag dat anders.
Sits werd in Europa zo populair dat tegen 1690 in de grotere steden in sits gespecialiseerde winkels verschenen, die in de kranten volop adverteerden met hun waren. Voor mannen werd sits vooral tot negligékleding verwerkt: kamerjassen, slaapmutsen en scheerdoeken waren in de achttiende eeuw populair. Vrouwen en kinderen droegen vooral rokken en jakken van deze stof. Daarnaast blijkt uit boedelinventarissen dat sits in de woningen van de elite ook werd gebruikt voor wand- en bedbehangsels, tafelkleden en spreien. Op de buitenplaats Westhove bij Oostkapelle bevond zich na het overlijden van Jacob van Reigersberg in 1762 bijvoorbeeld een groot aantal sitsen dekens in verschillende kleuren, een ‘serats’ (afkomstig uit de Indiase stad Suratte) behangsel van een ledikant en een ‘seratse’ deken. Op het Huis te Oostkapelle was in 1793 een ‘chitse kamer’, de inventaris van Poppenroedeambacht noemt in 1803 nog diverse behangsels, gordijnen en dekens van sits. Uit bewaarde kasboeken blijkt dat deze stoffen op Walcheren volop verkrijgbaar waren. Zo kocht Galenus Tresel Bevers in november 1757 voor de bekleding van een ledikant op Toornvliet twintig stukken Suratse sits in een winkel in Vlissingen. De rollen ‘rode gebloemde Pelangs’ voor zijn gordijnen kwamen van Antonie van Citters in Middelburg.
Van vrouwen- en kinderkleding zijn vele tientallen stukken in de Nederlandse museale en particuliere collecties te vinden, ook behangsels en spreien zijn in ruime mate bewaard. Mannenkleding is echter schaars. Nog zeldzamer zijn de speciaal bestelde stukken waarop familiewapens zijn geschilderd. Hierbij gaat het duidelijk niet om algemene orders zoals die door de VOC in de ‘Eisen van retour’ geformuleerd waren, maar om privébestellingen. Net als bij het chine de commande-porselein kon men vanuit de Republiek via bevriende tussenpersonen stof beschilderd met de eigen heraldische motieven bestellen. Een ander Zeeuws voorbeeld is een fraaie palempore (beddensprei) uit ongeveer 1750 met het wapen van de familie Steengracht.
Familiewapens komen vooral op grotere stukken als (bed)behangsels, spreien en tafelkleden voor. Bij kleding treft men met wapens beschilderde stof alleen bij scheerdoeken aan. Helaas zijn deze zeer schaars. Textiel is kwetsbaar en de meeste stukken zijn in de loop der tijd tot poetsdoek verworden of in de lappenmand beland, aan stukken geknipt en in ander verband verwerkt. Deze scheerdoek afkomstig uit de familie Schorer bleef alleen maar bewaard omdat hij met 160 spijkertjes was vastgezet op een houten frame en als wandversiering was gebruikt. In 2014 is het stuk voorzichtig losgemaakt en waar mogelijk gerestaureerd. De stof blijft sterk verwassen en is hier en daar zelfs vergaan. Ook de oorspronkelijke glanslaag is verdwenen. Desondanks is het een uniek stuk dat het Genootschap graag in haar collectie opnam.
Wie de scheerdoek besteld heeft, is niet precies bekend. Achterop het houten frame zat een papiertje waaruit bleek dat het aan het begin van de twintigste eeuw eigendom was van het echtpaar Schorer-Van Eysinga in Utrecht. Afgaande op de datering en de verervingen via familielijnen lijkt de scheerdoek afkomstig van Jacob Hendrik Schorer (1760-1822), burgemeester van Middelburg en eerste gouverneur van Zeeland, of van zijn vader Johan Guilielmus Schorer (1733-1783), schepen en raad van Middelburg en Gecommitteerde Raad van Zeeland. Het tweede is gezien de datering van de doek het meest waarschijnlijk.
Katie Heyning
Literatuur:
W. Schouten, Oost-Indische Voyagie […], Amsterdam 1676
K. Heyning, ‘Eindelijk vald het de Beurs te lastig’. Aankopen voor Walcherse buitenplaatsen in de zeventiende en achttiende eeuw. In: Jaarboek Kastelenstichting Holland en Zeeland 2006-2007, 77-99