Dossier: Over de geschillige en swevende nieuwicheden

Met de bevoorrechte positie van de gereformeerde kerk in de zeventiende eeuw was Nederland toch minder tolerant dan we wel eens doen voorkomen. In eigen kring was er de strijd tussen de wat meer liberale Coccejanen en orthodoxe Voetianen, maar ook in de houding ten opzichte van andere religies, zoals rooms-katholieken en joden. Ook in Zeeland en vooral in Middelburg was dat soms aanleiding tot flinke botsingen. Niet alleen bij theologische twistpunten maar ook bij zaken als de bemoeienis van de overheid met kerkelijke aangelegenheden. Predikanten als Udemans, Teellinck en Koelman mengden zich vaak in dit debat. In een groot aantal publicaties probeerde ieder zijn gelijk aan te tonen. Ook de Staten van Zeeland meenden hier op verzoek van de classis Walcheren een waarschuwend woord te moeten laten horen. Daartoe gaven ze in 1675 een gedrukte resolutie uit: Resolutie van d’Edelmogende Heeren Staten van Zeelandt over de geschillige ende swevende nieuwicheden tot vrede der kercken. Genomen in haar vergaderinge op den 22. Junij 1675. Uitgegeven in Leiden door Pieter vander Meersche in 1675.

Merkwaardig daarbij is dat deze resolutie bedoeld lijkt te zijn om vooral het gewest Holland te overtuigen van hun rechtzinnigheid: ‘welcke [artikelen] wy … seer dienstich ende noodigh geacht hebben … mede inde provincie van Hollandt gemeen te maken, ten eynde den Christelijcken Leeser hier in moge sien den Godtsaligen yver dien Haer Ed: Mog: getoont hebben …’.

De geschillen escaleerden in Middelburg rond de benoeming van de Coccejaanse Wilhelmus Momma als predikant in 1676. Hij was in 1672 als opvolger van Petrus Croone door het collegium qualificatum onder voorzitterschap van de predikant Johannes van der Waeyen beroepen. De classis en stadhouder Willem III waren echter tegen deze benoeming. In een resolutie, gesteund door zes predikanten en burgemeester Johan Schorer, die veel moeite gedaan hadden ‘tot blussingh vanden schrickelijcken brant der voorsz. Kercke’, werd opgeroepen om het beroep ongedaan te maken. De magistraat van Middelburg had echter ook zeggenschap over predikantsbenoemingen en zette de benoeming in 1676 door. Ondertussen was Momma ook benoemd tot hoogleraar aan de Illustere School van Middelburg. De ruzie escaleerde en ten slotte kwam het zo ver dat Willem III in september van dat jaar persoonlijk naar Middelburg kwam en Momma alsnog afzette. Voor het eind van het jaar was hij vertrokken. Hij overleed vrij kort daarna.

Een jaar later schreef Van der Waeyen nog een pamflet hierover om zijn handelswijze te verdedigen: Regtsinnige leere, en opregt bedrijf, van Johannes van der Waeyen … omtrent de laatstgedaane beroepinge van wijlen de Hr. Wilhelmus Momma. Amsterdam, 1678.

Paul Aarssen

Gerelateerd

Over de geschillige nieuwicheden

1115 D 271

Gerelateerde dossiers

Van den Propriƫteyten der Dinghen