Voorzijde: Hoofd of helm, met een parelrand afgezet. Voor het gezicht een kruisje, waarboven een O.
Keerzijde: Ruit, waarvan de hoeken zijn verlengd en vier driehoeken vormen. In het midden een stip. In de buitenhoeken vier ringetjes.
Afgebeeld in de verhandeling van C.A. Rethaan Macaré plaat II nr. 22.
Muntplaats vooralsnog onbekend.
A. De Belfort, Description générale des monnaies mérovingiennes par ordre alphabétique des ateliers dl. IV, Parijs 1894, 215 nr. 5759
Archief 1856, 51
A.H.G. Fokker, Catalogus der Penningen en Munten in het kabinet van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg 1869, 62 nr. 463
M.G.A. de Man, Catalogus der numismatische verzameling van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg 1907, 236
W. Op den Velde en C.J.F. Klaassen, Sceattas and Merovingian deniers from Domburg and Westenschouwen, Middelburg 2004, pl. 33, 912