Voorzijde: Hoofd naar links.
Keerzijde: Vier bloembladeren met een punt in het midden. Tussen de bladeren groepjes van drie stippen.
In drie stukken gebroken.
Afgebeeld in de verhandeling van C.A. Rethaan Macaré plaat III nr. 66.
Herkomst onduidelijk, maar volgens de laatste inzichten moet dit type als late sceatta worden geclassificeerd. In Angelsakische gebieden worden ze niet gevonden.
C.A. Rethaan Macaré, Verhandeling over de bij Domburg gevondene Romeinsche, Frankische, Brittannische, Noordsche en andere munten: voorgedragen in het perpetueel committé van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen, den 9 october 1837, Middelburg 1838 (Overdruk KZGW 1992)
W. Op den Velde en C.J.F. Klaassen, Sceattas and Merovingian deniers from Domburg and Westenschouwen, Middelburg 2004, pl. 30, 832