Voorzijde: Boog met links daarvan stekelharen, voor de boog een V, een ringetje, een horizontale streep aan de uiteinden afgesloten door een verticaal streepje, en twee kruisen. In de boog een stip.
Keerzijde: Gepareld vierkant, ring in het midden. Daaromheen bovenin een T en een groep van twee schuine strepen en een bolletje, onderin een schuine streep en een bolletje.
Herkomst: Domburg (en/of Dorestad).
Afgebeeld in de verhandeling van C.A. Rethaan Macaré plaat II nr. 26.
P.O. van der Chijs, De Munten der Frankische en Duitsch-Nederlandsche vorsten, Haarlem 1866, pl. III, 9
C.A. Rethaan Macaré, Verhandeling over de bij Domburg gevondene Romeinsche, Frankische, Brittannische, Noordsche en andere munten: voorgedragen in het perpetueel committé van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen, den 9 october 1837, Middelburg 1838 (Overdruk KZGW 1992)
W. Op den Velde & C.J.F. Klaassen, Sceattas and Merovingian deniers from Domburg and Westenschouwen, Middelburg 2004, pl. 22, 586
W. Op den Velde en D.M. Metcalf, A Study of the 'Porcupine' Sceattas of Series E, Volume I, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 2009
W. Op den Velde en D.M. Metcalf, A Study of the 'Porcupine' Sceattas of Series E, Volume II, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 2010