Voorzijde: Boog met links daarvan stekelharen en een parelrand, voor de boog een halve parelrand en een cirkel van bolletjes met een bolletje in het midden.
Keerzijde: Gepareld vierkant, ring in het midden. Daaromheen vier boogjes in de hoeken, tussen de boogjes een bolletje. Buiten het vierkant een boogje.
Herkomst: Domburg (en/of Dorestad).
Afgebeeld in de verhandeling van C.A. Rethaan Macaré plaat II nr. 38.
A. De Belfort, Description générale des monnaies mérovingiennes par ordre alphabétique des ateliers dl. IV, Parijs 1894, 237 nr. 5845
P.O. van der Chijs, De Munten der Frankische en Duitsch-Nederlandsche vorsten, Haarlem 1866, pl. III, 15
C.A. Rethaan Macaré, Verhandeling over de bij Domburg gevondene Romeinsche, Frankische, Brittannische, Noordsche en andere munten: voorgedragen in het perpetueel committé van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen, den 9 october 1837, Middelburg 1838 (Overdruk KZGW 1992)
A.H.G. Fokker, Catalogus der Penningen en Munten in het kabinet van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg 1869, 66 nr. 570
M.G.A. de Man, Catalogus der numismatische verzameling van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg 1907, 272
W. Op den Velde en C.J.F. Klaassen, Sceattas and Merovingian deniers from Domburg and Westenschouwen, Middelburg 2004, pl. 22, 592
W. Op den Velde en D.M. Metcalf, A Study of the ‘Porcupine' Sceattas of Series E, Volume I, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 2009
W. Op den Velde en D.M. Metcalf, A Study of the ‘Porcupine' Sceattas of Series E, Volume II, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 2010