Dossier: Een stoeltje van zout

In de geest van de Verlichting was het doel van de oude geleerde genootschappen in Europa steeds wetenschap te bevorderen en kennis te verspreiden. Zo ook bij het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen dat deze doelstelling op verschillende manieren – door het houden van discussies, het uitschrijven van prijsvragen maar ook door het doen van proefondervindelijk onderzoek - probeerde te bereiken.

In dit kader werd rond het midden van de negentiende eeuw in opdracht van het Genootschapsbestuur een scheikundige analyse gemaakt van een klein met zout overdekt houten stoeltje dat hun mede-lid, zee-officier Justin Modera (1803-1866), in januari 1846 had aangeboden. In een brief aan voorzitter Bonifacius de Jonge schreef Modera dat het hem altijd had gespeten als lid van het Genootschap niet in de gelegenheid te zijn te kunnen tonen hoezeer hij ‘met alles wat wetenschappen betreft ingenomen’ was. Met dit geschenk hoopte hij echter zijn geestdrift te kunnen bewijzen.

In zijn brief beschrijft hij hoe hij van een collega, zee-officier G.C. Zoutman, die onlangs uit de West was teruggekeerd, een interessant object had ontvangen: een klein houten stoeltje dat geheel omkorst was met zout. Zoutman had Modera verteld dat het stoeltje bewust in een van de vele zoutpannen aan de zuidkant van Curaçao was geworpen om de vorming van zoutkristallen te kunnen bestuderen. In de ondiepe reservoirs werd uit zeewater zout gewonnen door het water met behulp van de zon en de immer waaiende passaatwinden te laten indampen. Het zout hechtte zich daarbij in fraaie, steeds verder groeiende kristallen aan de bodem van de pannen. Hoewel het stoeltje inmiddels enigszins kapot was, was de structuur van de kristallen en de trapsgewijze vergroting van de kubussen nog goed te zien.

Modera, die in Rotterdam verbleef, had het stoeltje in een kist verpakt en naar zijn moeder in Middelburg gestuurd. Zijn voorstel was dat de voorzitter van het Genootschap of een van de andere bestuursleden het object bij haar zou gaan bekijken om te zien of het enige wetenschappelijke waarde had. Mocht het niets zijn, zo schreef hij, dan was een bezoekje aan zijn moeder op zich al een aangename verpozing! In zijn brief vroeg Modera ook om scheikundig onderzoek. Zo zou ‘de dwaze redeniering onzer Hollandsche kooplieden’ die de regering hadden weten aan te praten dat het Curaçaose zout van mindere kwaliteit was dan het Nederlandse meteen ontkracht kunnen worden.

Op 4 februari 1846 sprak het bestuur over deze zaak. Men besloot het stoeltje als geschenk te aanvaarden en scheikundig onderzoek te laten uitvoeren. Begin maart kwamen de resultaten: het zout mocht onder de beste soorten gerangschikt worden en deed zeker niet onder voor het in Nederland gewonnen product. Er was geen enkel beletsel in dit zout te handelen. Directeur Bastiaan Bomme meldde de vergadering nog dat de uitkomst geheel overeenkwam met een ander onderzoek dat door de Kamer van Koophandel naar dit zout was uitgevoerd. En hij wees er fijntjes op dat in tegenstelling tot de mening van de heer Modera de invoering van zout uit de Antillen ‘noch van de zijde des koophandels hier te lande noch van die des Gouvernements’ belemmerd werd. De weinig omvangrijke handel in dit zout was aan andere factoren te wijten. De aanwezigen zullen met belangstelling geluisterd hebben. Analyses als deze pasten nog geheel in de oude traditie van wetenschappelijk onderzoek in dienst van het maatschappelijk belang waaraan genootschappen in heel Nederland hun bestaansrecht hadden ontleend. Of men iets met de uitkomsten gedaan heeft, vermeldt de historie niet.

Het stoeltje werd door het Genootschap op een voetstuk onder een speciaal gemaakte stolp in het Museum Medioburgense tentoongesteld.


Katie Heyning

Gerelateerd

Stoeltje met zoutomkorsting

G2521

Gerelateerd

Justin Modera

Gerelateerde dossiers

Tijdsbepaling rond 1600 – een reiszonnewijzer van Paulus Reinman

Eva van ivoor

Op het verkeerde been gezet

Transcriptie Batakschrift