Dossier: Het knarst tussen de tanden
Pieter Adriaan Walraven Platteeuw, arts en officier van gezondheid bij het leger in Nederlands-Indië schenkt in 1890 via zijn grootvader Adriaan Walraven, geneesheer te Nieuw- en Sint Joosland het Zeeuws Genootschap ‘eene hoeveelheid eetbare aarde, ampoh, ampach of ampock, afkomstig uit de Bovenlanden van Sumatra, afdeeling Sidjoendjoeng, assistent-residentie Fort van der Capellen’. Tegenwoordig heet de plaats Batusangkar. Over dit curieuze geschenk houdt dr. J.C. de Man in december van dat jaar een korte voordracht voor de leden gebaseerd op de begeleidende tekst van Walraven Platteeuw met een uitgebreide beschrijving van het gebruik op Sumatra en Java.
Het eten van aarde heet geofagie en komt op allerlei plaatsen in de wereld voor. Er is gepoogd te verklaren waarom dit gebeurt en er wordt een aantal verklaringen gegeven: extra mineralen ter bevordering van de gezondheid (vooral bij zwangere vrouwen, die volgens Walraven Platteeuw ‘zooals bekend is dikwijls vreemdsoortige onverteerbare zelfstandigheden nuttigen’), voor het tegengaan van opname van giftige stoffen uit het gewone eten of het tegengaan van mogelijke worminfecties. Maar ook de afname van het hongergevoel wordt genoemd. Volgens Walraven Platteeuw waren het rond 1890 vooral jongeren die de ampach nuttigden.
De aarde werd natuurlijk niet zomaar gegeten. In de Padangse bovenlanden werden de verschillende soorten aarde – de witte, de roodbruine, de blauwe en de grijsrode ampach – door pottenbakkers gewassen en gezeefd totdat er een dunne klei overbleef en vervolgens in koekvorm gegoten. Daarna werden de koekjes in de zon gedroogd, waarna er zout of soms kruiderijen op gingen. Walraven Platteeuw schrijft dat dit gebeurde door er een sterke oplossing van zeezout in water over uit te strijken. Tot slot werden de koekjes in een plat mandje van bamboe boven het vuur geroosterd.
Als toelichting bij het toegezonden stukje van een koek gemaakt van witte ampach schrijft hij: ‘De kleur is vuilwit, zij zijn reuk- en smakeloos, blijven aan de tong kleven, knarsen tusschen de tanden, nemen snel water op, waarbij de kleur overgaat in een licht geelbruin en vallen daarna uiteen.’ Tot slot meldt hij nog: ‘Het eten van ampach wordt evenzeer een hartstocht als het drinken van alcoholica of als het schuiven van opium.’
Gerard Heerebout