Dossier: Een bijzondere koperen plaat
Eind mei 1806 werd op de markt van Middelburg door het Genootschap een grote koperen plaat aangekocht van 90 bij 60 centimeter. Daarop stond een opschrift in achttien regels in verheven Gotische letters met aan het eind 'an:o XVcIX', 1509, een mooi oud stuk dus. Het werd opgenomen in de collectie met de mededeling dat het ‘een fundatiebrief [was] voor missen te St. Pouwels in Oost-Vlaanderen’ bij Sint Niklaas. Deze plaatsaanduiding werd daarna in alle overzichten en verslagen overgenomen. Onterecht, want uit nader onderzoek blijkt dat de plaat afkomstig is uit de vroegere plaats Pauluspolder onder Hengstdijk in Oost-Zeeuws-Vlaanderen.
Wat is een fundatiebrief nu eigenlijk? Binnen het katholicisme kon men met zo'n brief een overeenkomst sluiten met de pastoor van een bepaalde kerk om op vastgestelde tijden missen te laten opdragen voor het zielenheil van overledenen of voor de nog levende schenker zodat ze na hun dood minder lang in het vagevuur hoefden door te brengen. Voor die missen werd betaald, vaak met de inkomsten van land of met goederen. De overeenkomst werd meestal op perkament geschreven, maar soms nog degelijker vastgelegd, zoals in deze koperen plaat. Zo'n plaat kreeg dan een plaats in de kerk, in een zijkapel, aan een altaar of op de grond. Het ambacht van de kopergraveerkunst of chalcografie ontwikkelde zich vanaf 1290 vooral in Noord-Vlaanderen in steden als Brugge en Gent. Het lijkt dus aannemelijk dat ook deze plaat in die contreien is vervaardigd.
Overigens is een koperen plaat als deze een grote zeldzaamheid. De enige andere die in de archieven van het Genootschap wordt genoemd, is een eveneens koperen fundatieplaat waarvan de oorspronkelijke tekst aangetroffen werd op de binnenkant. Volgens J. van Lennep, die een oproep plaatste in de Konst- en Letterbode van januari 1848, ‘bedekte [deze plaat] een kerkhofgraf te Westhavington in het graaffschap Wiltshire ... welker buitenzijde met een berijmd Engelsch graffschrift ter eere van zekeren John Dauntefay voorzien was, dat het jaartal 1559 droeg’. De oudere tekst aan de binnenkant stamt uit de vijftiende eeuw en is een fundatiebrief voor het Cornelisaltaar, zeer waarschijnlijk uit de vroegere Westmonsterkerk in Middelburg.
De tekst in Gotische letters van de plaat waar het hier over gaat is al enkele keren uitgeschreven, onder andere in 1831 door de rector van de Latijnse School in Middelburg, Ecco Epkema. Wij geven hier echter de recente transcriptie van historisch geograaf Adrie de Kraker, die ook behulpzaam was bij de geografische duiding.
Het opschrift luidt:
- Onser Liever Vrouwen messe es beset van Michiel ende Jacop Ysenbaert in der prochye van Ser Pauwels
- poldere voor Onser Liever Vrouwen outaer te singhen alle Saterdaghe ende metten love tSaterdaechs snavens,
- daervoor de pastoor jaerlicx hebben sal X.II sc. groten medegaende tjaerghetyde ende Sondaechsghebeden
- van hemlieden ende haer ouders, te weten Pieter Michiel ende Jacop Ysenbaert, haeralder huysvrouwen
- ende kinderen, item die costere es gehouden telker messen driewerven te beyaerden ende savonts te love eens, daer
- vore hy hebben sal VI sc. Groten; item wanneer Onser vrouwen dach comt tSaterdaechs, soe gaet die messe van
- Onser Vrouwen daermede duere, ende commen der eenich ander mesdaghen, opdat men Onser vrouwen messe
- niet doen en mach, soe sal men die eenen dach of twee voren oft naer doen. Dese messe es versekert metten
- love up vive gemeten herven, liggende in de prochye van Ser Pauwels poldere in een contreye, genaemt den
- Pullverieshove, ghemeene in een stick van sesse ghemeten, metten oosteynde commende an der Horyen
- landt van Willem de Wintere, zuut de heerlendt van Curteryke, west den Heyligen Gheest van Hinxdijck ende
- noort sgravenstrate. Ende noch up vierhondert ende LXXX roen herven, lettel min oft meer, in de voorscre
- ven prochye in een contreye, genaemt Tusschen twee straten, ende dat onverdeelt metten Heyligen Gheest van Ser Pau
- wels poldere, an de oostzyde. zuytzyde ende westzyde den temple, noort Jan de Wintere. Dit voirnoemde
- landt metter bate ende naerderinghe en mach vercocht noch verwedt sijn, mitsgaders dat die erve niet goet
- genouch en es, tensy dat de voirnoemde messe met breeder erven versekert sy. Ende tjaer ende betalinge van den
- dienst altoos huut ende innegaende te alve Aprille. Ende op Sinter Niclaus dach voor Kerssavent sal men
- altoos tjaerghetyde doen. Dit was aldaer gedaen bi de voorscreven personen ende den pastoor.
Anno XVcIX.
Michiel en Jacop Ysenbaert lieten dus voor zichzelf, hun ouders, hun echtgenotes en kinderen tegen betaling van tien pond en twee schellingen Vlaams per jaar - nu ongeveer zesduizend euro - missen opzeggen en de koster kreeg zes schellingen voor het luiden van de klok op bepaalde tijden. Het onderpand bestond uit vijf gemet land bij de Pullverieshof, waarschijnlijk een redelijk voorname, deels met stenen gebouwde boerderij. Van dit stuk land wordt precies de ligging aangegeven door te melden aan welke andere percelen het grenst. Aan de oostkant aan het land van de erfgenamen van Willem de Winter, aan de zuidkant land van het Kapittel van Kortrijk, in het westen aan grond van de Heilige Geest van Hengstdijk, de armenzorg vanuit de kerk. En in het noorden aan de 's Gravenstraat, een doorgaande aarden weg.
De vermelding van Hengstdijk was een van de duidelijkste aanwijzingen dat we het land van de familie Ysenbaert in die buurt moeten zoeken. Het tweede stuk land waarvan de pacht als betaling diende, lag in een ‘contreye, genaemt Tusschen twee straten’. Ook hier weer de aanduiding van de omliggende stukken land, waaronder dat van de ‘tempel’. Dit verwijst naar land dat ooit in bezit was van de tempeliers, een orde die al lang was opgeheven, maar waarvan de naam bleef bestaan. In de ommelopers of everingen werden door landmeters de percelen bijgehouden met maten en baten en ligging en eigenaars en pachters. Een uitgebreidere zoektocht in deze oude overzichten kan, als ze nog voorhanden zijn, wellicht de precieze locatie van de twee stukken land aan het licht brengen.
Rest nog de vraag hoe deze koperen plaat in 1806 op de markt van Middelburg terechtkwam. Een mogelijke verklaring is dat Franse soldaten hem ontvreemd hebben uit de kerk van Pauluspolder en voor de koperwaarde hebben verkocht aan een tussenhandelaar. De Fransen bezetten Nederland in die tijd en ook kerken waren niet veilig voor roofzuchtige troepen. De betreffende kerk is in 1862 afgebroken, dus er is geen mogelijkheid meer om daar naar een lege plek met de maten van de fundatieplaat te zoeken. Gelukkig is de plaat zelf onder het inventarisnummer G2607 als historisch voorwerp in de collectie van het Zeeuws Genootschap bewaard gebleven.
Marianne Gossije