Dossier: First lady van Zeeland
Magdalena Verheye (Zierikzee 1672-1732 Middelburg)
Als dochter en later als echtgenote van een raadpensionaris van Zeeland, gedurende het tweede stadhouderlijke tijdperk, is Magdalena Verheye gedurende bijna veertig jaar één van de meest vooraanstaande vrouwen van Zeeland te noemen, en mogelijk ook het meest voorbereid op haar taak.
Magdalena is geboren op de tweede dag van 1672, het jaar dat kort daarna zo chaotisch zou worden dat het de geschiedenis is ingegaan als het Rampjaar. Haar vader mr. Jacob Verheye is dan nog een magistraat van Zierikzee; haar moeder Johanna komt uit de oude en machtige Zierikzeese familie De Jonge. Na haar elfde verjaardag verhuist de familie naar de Middelburgse Abdij want haar vader is benoemd tot secretaris van de Staten van Zeeland. Hoewel de voorspoed het jonge gezin toelacht, blijft hen geen onheil bespaard. Moeder Johanna overlijdt op 50-jarige leeftijd in 1693, van haar dertien kinderen laat zij er zeven na. Vader Jacob, inmiddels raadpensionaris, hertrouwt niet en dus zullen Magdalena (inmiddels eenentwintig jaar en huwbaar) en haar oudere zuster Quirina als oudsten de jongere kinderen hebben opgevoed. Vier jaar later zal de familie opnieuw in rouw komen. In drie jaar tijd overlijden de broers Cornelis (1697), Bonifacius (1699) en Jacob (1700), alle drie net afgestudeerd en aan het begin van hun carrières als magistraten. Magdalena en haar drie zusters blijven over. De oudste huwt in 1697 en daarmee valt te verklaren waarom Magdalena zelf relatief laat huwt: zij blijft thuis tot haar jongste zusje de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.
Voor een dertigjarige ongehuwde vrouw bestaat beslist het risico om als bejaarde vrijster te eindigen. Voor Magdalena, intelligent en reeds ervaren in het bestieren van een vooraanstaand huishouden (de ambtswoning van haar vader in de Abdij), is dat toch een andere kwestie geweest. Haar bruidsschat van vijfenveertigduizend gulden en een jaarlijks persoonlijk inkomen van duizend gulden hebben daar vast ook een rol bij gespeeld. Er zullen meerdere huwelijkskandidaten zijn geweest, maar het zal uiteindelijk de tweede zoon van ambassadeur Van Citters worden: Caspar van Citters (1674-1734), een jonge jurist met een veelbelovende toekomst.
Het huwelijkscontract wordt in februari 1703 vrij standaard opgesteld, maar de inventarissen van beider inbreng spreken boekdelen. In sociale status en politieke gezindheid komen de families overeen, maar financieel is zij beslist de meerdere. De twee jaar jongere Van Citters beschikt nog niet over zijn gehele erfenis en staat aan het begin van zijn carrière. Zijn inbreng is een derde van het hare. Wel kan hij het zich veroorloven zijn bruid uit de ‘warme hand’ een gift te doen van drieduizend gulden en juwelen. Magdalena beschikt over een uitgebreide uitzet, van meubels tot servetten en een aardig juwelenkistje. Interessanter en tot bewijs van haar intellect strekken de tachtig boeken die tot haar inbreng worden gerekend. De catalogus toont een verscheidenheid aan titels - van Don Quixote en Les psaumes de David tot De Cyfferinghe, het rekenboek van Bartjens - en schetst daarmee het beeld van een vrome jonge vrouw met gedegen algemene en huishoudelijke kennis en beslist opgevoed om in de hogere kringen te verkeren, getuige onder meer haar uitgave van l’Art de plaire dans la conversation, gedrukt in Parijs. Magdalena beheerst dus het Frans en, gezien de hoeveelheid Franse boeken en woordenboeken, vermoedelijk zelfs op adequaat niveau. Zij is in alles voorbereid voor, zoals een van haar boeken (De Hoofsche Welleventheid) stelt: ‘hoe men in alle voorvallende gelegentheden en ontmoetingen zig wijsselijk en lieftallig zal aanstellen en bestieren’.
Het echtpaar Van Citters woont buiten de Abdij, maar niet ver. In de Wagenaarstraat bewonen zij een zogenaamd ‘hofhuis’ van oude allure met eigen tuinen, waar zij tot hun beider dood blijven wonen. Tot ongetwijfeld verdriet worden drie van de zeven kinderen dood geboren, een dochtertje overlijdt jong. Magdalena zal haar zonen Aarnout en Jacob en haar dochter Johanna Maria uit huis zien gaan. Ook voedt zij deels de oudste dochter van haar zuster op.
In een republiek waar, zoals eens is opgemerkt, het geld tegen de plinten klotste, wedijveren echtgenotes van zowel bestuurders als rijke kooplieden onbeschroomd met elkaar over het nieuwste en duurste. Rang blijft echter doorslaggevend. Burgemeestersvrouwen zijn zonder twijfel de eersten van hun stad, al is het vaak kort en blijft het een strijd. In Middelburg zijn er ook nog de echtgenotes van een dozijn mannen die de voornaamste ambten binnen het provinciaal bestuur dragen en vaak in of rondom de Abdij wonen. De hoogste in rang is de vrouw van de representant van de Eerste Edele (i.e. de Stadhouder). In de zeventiende eeuw zijn dit steeds vrouwen van adellijk statuur. De meest prominente van hen, mevrouw van Nassau-Odijk, is in dertig jaar tijd echter zelden in Zeeland en meestal aan het mondaine Haagse hof te vinden. Na 1687 zal het dus mevrouw Verheye, Magdalena’s moeder, zijn geweest die als echtgenote van de raadpensionaris de eerste honneurs toevielen. Na haar dood is Magdalena steeds de meest constante in de buurt van haar vader om in te vallen als ‘eerste vrouwe’. De enige ‘rivale’ kan mevrouw Duvelaer zijn geweest als echtgenote en moeder van de successieve secretarissen Duvelaer. Aan wens en verlangen zal het niet gelegen hebben, maar haar lagere afkomst is haar nooit vergeven. Magdalena staat in sociale status boven haar. In 1711, wanneer haar eigen man secretaris van de Staten wordt en haar vader nog steeds raadpensionaris is, zal zij van onbetwiste senioriteit zijn. Het zou gesteld kunnen worden dat Magdalena Verheye bijna veertig jaar in representatieve dienst is geweest op de Abdij; geen van de ‘eerste vrouwen’ heeft haar dat nagedaan.
Ondanks de toegang tot alle soorten van geneeskunde en ook reizen naar kuuroorden, zal in 1723 opnieuw een golf van overlijdens de familie treffen. In acht jaar tijd sterven drie van de vier gezusters Verheye. Magdalena volgt in augustus 1732, naar verluid onverwacht; ze is zestig jaar. Rouwbrieven worden in behoorlijke aantallen verstuurd en bereiken de hoogste Hollandse huishoudens. Een week later is haar begrafenis. De rouwstoet met voorop haar man, zonen en verdere familie loopt ’s avonds achter haar kist, gedragen door de bodes van de Abdij en het stadhuis en bijgelicht door zo’n veertig fakkeldragers - allen knechten uit de huishoudens van familie en vrienden - op weg naar de Oude Kerk in Middelburg. Daar is zij bijgezet in een grafkelder.
Magdalena was de laatste van haar familie. Zoals vaker is getracht de familienaam te behouden. Een kleinzoon werd daarom Jacob Verheye van Citters gedoopt. Het bleek geen langdurige oplossing, maar door diens dochter werd een tweede poging gedaan. De naam zou nog tot 1939 gevoerd worden om vervolgens alsnog uit te sterven, ruim tweehonderd jaar na Magdalena’s dood.
Het portret van Magdalena Verheye is tussen 1717 en 1719 geschilderd door Philip van Dijk als deel van een kleine serie familieportretten waarin ook haar echtgenoot en ouders figureren. De gelegenheid lijkt duidelijk, de (verwachte) opvolging in het raadpensionaris-ambt. En dus zien we, midden veertig, de Eerste Vrouwe van Zeeland, die eindelijk haar positie formeel bevestigd zal krijgen. Opvallend is het eenvoudige parelsnoer om haar hals. Het zou zomaar hetzelfde snoer kunnen zijn dat in haar bruidsschat werd omschreven als geregen van honderdtwaalf fijne pareltjes.
Geboren als dochter van Zeeuwse landadel, maar gehuwd met een relatieve nieuwkomer, staat Magdalena Verheye tevens symbool voor de overgang naar een andere tijd voor de eerste vrouwen van het gewest Zeeland. De meesten van haar opvolgsters zullen voortaan komen uit nieuwere regentenfamilies.
Jeroen-Martijn H. van Haart
Bronnen:
J.M.A.T.F. H. van Haart, Zeeuwse Elite (onderzoeks-database)
Het Utrechts Archief, Familiearchief Des Tombe (diverse stukken)
Zeeuws Archief, Stichting Familiefonds Van Citters (diverse stukken)
J.H. Kluiver en P.T.E.E. Rosenberg, Wagenaarstraat 1, een middeleeuws ‘hofhuis’, Archief 2001, 41-88