Dossier: Kien & conservatief

Cornelis Kien van Citters (Middelburg 1732-Ter Hooge 1805) maakt in de politieke schaduw van zijn machtige vader en broers een gedegen bestuurlijke carrière. Als vijftiger is hij niet te beroerd om openlijk kleur te bekennen gedurende grote politieke onrust; het zal hem uiteindelijk zijn carrière kosten. Als slotheer van Ter Hooge staat hij, samen met zijn neven op Popkensburg en Bruelis, voor de aristocratisering van de familie Van Citters in de achttiende eeuw. De met hem ontstane familienaam Kien van Citters zal echter niet lang meegaan.

In de achttiende eeuw wordt in Zeeland menige fonkelende familienaam gered van het definitief uitsterven. Deze redding is steeds volgens hetzelfde patroon: een zoon, kleinzoon of neef krijgt bij zijn doop als laatste voornaam de bedreigde familienaam. Van lieverlee, als het kind opgroeit, wordt het gewoonte om die naam actief te gebruiken. Doordat er nog geen wetten bestaan over de familienamen (Napoleon vindt de achternaam niet uit, maar reguleert deze), kan een familie dit zelf sturen. Op deze wijze ontstaan in diverse (meest regenten-) families dubbele familienamen. Omdat het kind in kwestie wordt gezien als de erfopvolger van de uitstervende familie, hangt de naamgeving vaak samen met een erfenis. Zo ook hier.

Op zondag 9 maart 1732 wordt hij als Cornelis Kien gedoopt in de Waalse Kerk. ‘(…) ’t luyster-ryk geslagt der Kienen, zal Van Citters roem nu gaan vereeuwen (…)’, werd bij het huwelijk van zijn ouders, Wilhem van Citters en Maria Kien, al gedicht. Nu wordt het ook bestendigd met een volledige vernoeming naar zijn grootvader Cornelis Kien.

De naam Kien zal nu steeds samengaan met zijn voor- dan wel achternaam, of hij wordt eenvoudigweg als Kien aangeduid. Zijn moeder is de allerlaatste Kien van de Zeeuwse tak die sinds de late zestiende eeuw vooral in Veere is gevestigd. Tevens zal de naam ter onderscheid hebben gediend van zijn oudere broer Cornelis, dan reeds vijftien jaar oud.

Na de Latijnse School in Middelburg en voltooide studies rechten en filosofie in Leiden, gaat hij enige tijd reizen. Van een ware rondreis door Frankrijk in 1753 houdt hij slechts summier verslag bij. Hij beschrijft vooral zijn vele stadswandelingen en kerkbezichtigingen [ZA, Fam.arch. Schorer, inv.nr. 1625]. Varend naar Antwerpen reist hij over land door de zuidelijke Nederlanden naar Lille en door naar Parijs. Van daar gaat de reis via Orléans door Touraine naar Bordeaux en van daar door Occitanië om bij Narbonne aan de Middellandse Zee te geraken. Door de indrukwekkende tunnel van Malpas, maar over erg slechte wegen langs de kust, bereikt hij uiteindelijk Marseille. Vrolijk over de fraaie uitzichten en uitbundige oogsten van sinaasappels en citroenen, reist hij via Toulon naar Dijon in de Bourgogne. Via Auxerre is er in Fontainebleau tijd voor enkele wandelingen in de grootse paleistuinen. Hij is daar getuige van de net aangevangen werken aan het paleis - en weet ook een glimp op te vangen van het dan al befaamde lusthof van de machtige markiezin De Pompadour. Net voor het einde van het jaar, na bijna vier maanden reizen, keert hij via Parijs terug naar huis.

Ergens tussen studie en reizen moet hij thuis zijn geweest om voor Philip van Dijk te poseren. Zijn portret laat de blasé verwondering zien die alleen een jongeling van zijn stand kan tonen.

In 1754 vestigt Cornelis Kien van Citters zich definitief in Middelburg. Twee weken na Pasen 1755 huwt hij in de Nieuwe Kerk met Magdalena Adriana Steengracht (Middelburg 1732-Ter Hooge 1799). Een politiek huwelijk van stand: haar vader, uit een oud Zierikzees geslacht, zetelt in de Staten van Zeeland; haar moeder is een kleindochter van niemand minder dan de grote Zeeuwse raadpensionaris Verheye.

In de vroege zomer van 1757 schrijft zijn vader, gebukt onder ongemakken maar vanuit het comfort van zijn buitenhuis Rhijnsburg, een brief naar zijn mede-bewindhebbers van de VOC-kamer Zeeland. Hij is tot de conclusie gekomen dat zijn klimmende jaren en slechte gestel hem niet langer in staat stellen het ambt naar behoren te vervullen. Hoewel naar gewoonte voor het leven benoemd, wil de oude Van Citters na 44 jaar zijn zetel opgeven. Wel zal het hem een teken van vriendschap zijn als zijn collegae zijn jongste zoon Cornelis Kien van Citters op de nominatie zouden willen plaatsen voor verkiezing. 

Het moment is zorgvuldig gekozen. Wilhem van Citters heeft omwille van zijn gezondheid al vele vergaderingen verstek laten gaan, al zijn andere ambten heeft hij reeds opgegeven. Er is duidelijk gewacht op de meerderjarigheid van zijn jongste zoon, enkele maanden eerder.

Zoals gebruikelijk wordt er een verkiezing uitgeschreven, maar die mag tot voorbeeld strekken van een uitgemaakte zaak. Het quorum wordt naar behoren gehaald, maar de meerderheid van de kiezers, waaronder de beide beëdigde (leidende) hoofdparticipanten behoren tot de familiekring Van Citters. Er zijn twee tegenkandidaten: Jacob van Citters en Jacob Frederik Lantsheer; de eerste een neef, de tweede een nette maar kansloze jongeling. Ook wordt er naar gewoonte met erwten en bonen gestemd, maar de uitslag wordt niet genoteerd. De brief met zijn primaire nominatie wordt door Cornelis Kien van Citters zelf naar het stadhuis gebracht, waarna het Stadhouderlijk Hof zal beslissen. Na een maand komt het verlossende woord van Soestdijk. Na het afleggen van de eden en andere formaliteiten, neemt Cornelis Kien van Citters als nieuwe bewindhebber zijn plaats in. Hoewel de zetel figuurlijk valt te noemen, is het toch een erfelijke en een oude. Vanaf de oprichting in 1602 is er middels de zetelvacatures een directe lijn te trekken vanaf de familie Somer naar Kien en door naar Van Citters. In 1708 heeft vader Wilhem van Citters de zetel verkregen van diens schoonvader Cornelis Kien en zo lag ook dat wellicht voorbestemd in de naam die men in 1732 koos.

In 1764 koopt Cornelis Kien van Citters van zijn pleegzuster, de weduwe Van Borssele van der Hooghe, het slot en domein van Ter Hooge. Ruim 35.000 gulden wordt er voor het nagelnieuwe kasteel betaald; het is in 1754 grotendeels nieuw opgetrokken. Ondanks een stadswoning in de Lange Noordstraat, lijkt het er op dat de familie veel tijd op Ter Hooge doorbrengt. Net voor deze grootse aankoop schildert Aert Schouman het echtpaar, met hun (dan enige) zoon en hondje in een huiselijk tafereel. Het gezin interesseert zich gezamenlijk voor de kunsten en de vele ontluikende wetenschappen, soms gecombineerd zoals blijkt uit tekeningen van de Chinese goudvissen in de vijver van neef Radermacher.

In 1755 wenst gelegenheidsdichter Pieter de la Rue hen: ‘De vrugtbaarheid bekroon’ dit puik-paar, met een oôst / van geest en schoonheid ryk, zoo man als vrouwlyk kroost!’ Maar na de oudste zoon (1756) zal nog slechts één andere zoon (1771) in leven blijven. Het valt te vrezen dat Magdalena in andere zwangerschappen veel verdriet heeft gekend. 

De Compagnie en de bemoeienissen met andere handelscompagnieën hebben Kien van Citters ongetwijfeld beziggehouden, evenals de vele dienstreizen naar Holland soms met vrouw en kinderen. Toch was een publiek ambt zijn ambitie, of was het toeval? Wanneer in 1773 Adriaan (graaf) Steengracht sterft (een oom van zijn vrouw), komt het ambt van rentmeester-generaal bewesten-Schelde vacant. Het is een van de hogere financiële ambten binnen het gewestelijk bestuur, dat onder meer de tolkantoren onder direct beheer heeft. Daaraan toegevoegd zijn twee schaduwambten: stadhouder over de Zeeuwse leengoederen en het hoogbaljuwschap, waardoor Kien van Citters tevens de hoogste landrechter over de Bevelanden wordt. Ruim twintig jaar zal hij naast zijn handelsbestuur deze gewestelijke waardigheid blijven bekleden. Uit vele brieven en notulen blijkt hij in alles een actief, maar bedachtzaam bestuurder.

Ook is er de Zeeuwse landwinning, waarmee Kien van Citters zijn eigen grondbezit vergroot. In 1774 is hij een van de hoofdparticipanten in de werken in het schorrengebied van het Nieuwerhavense Gat bij Schoondijke. De 74 hectare grote polder die eruit ontstaat wordt verondersteld te zijn vernoemd naar zijn vrouw: de Magdalenapolder.

Er zijn twee momenten te noemen waarbij we enigszins inzicht krijgen in zijn denkwijze: in 1785 en 1787. In april 1785 houdt hij voor een gezelschap een lang betoog over ‘den mensch als een redelijk schepzel’. Hoewel hij wat langdradig doordreutelt (44 pagina's), is het nog steeds leesbaar. Hij toont zich een bescheiden, godvrezende conservatief die af en toe wat vrij kan denken; waarmee hij bewijst dat niet alle orangisten boosaardig neerkijken op het volk. Helaas doet hij dit minzame beeld twee jaar later zelf teniet. In de roerige zomer van 1787 spelen de heren Van Citters geen fraaie rol als voorstanders van de Oranjerestauratie. In het hele land is oproer, in Middelburg is het ook enkele dagen zeer tumultueus met geweldplegingen, plunderingen en zelfs beschietingen jegens de patriotten. Over verschillende familieleden wordt gezegd dat zij aanmoedigend of meer zijn geweest; Cornelis Kien van Citters heeft naar verluid de dokwerkers van de VOC aangespoord amok te maken, waarna zij aan het plunderen zijn geslagen. Voor hem als bewindhebber heeft het geen consequenties gehad. Er zal ongetwijfeld over gesproken zijn, maar tijdens de vergaderingen in het Oost-Indisch Huis is geen woord over het oproer genotuleerd. Ook de dokwerkers zijn niet formeel vermaand. Het geeft de schijn van goedkeuring, maar de bewindhebbers zijn dan ook overwegend Oranjegezind. Er wordt zelfs ietwat ongeduldig gereageerd op een patriottische collega die naar Antwerpen is gevlucht en in september nog niet is teruggekeerd voor de vergaderingen. Er is weinig sympathie, zo lijkt het. Maar dat valt hen zelf ook niet ten deel wanneer zij in 1796 allen ontslagen worden door het Bataafse bestuur. De ooit zo 'lofflijcke' Compagnie gaat niet lang daarna definitief ten onder, en daarmee ook de erfelijke zetel.

Hoewel in de sociale- en familiekring vrijdenkers en patriotten worden gevonden, is de familie Van Citters als machtsblok conservatief te noemen. Sinds de jaren veertig van de achttiende eeuw als de familie onder leiding van vader Wilhem van Citters haar politieke positie verbindt aan het Huis van Oranje verdiept zij haar macht vooral in Zeeland. Een sprong naar Den Haag, naar de grote staatsambten, is niet gemaakt, of onvervuld gebleven. Met het uitroepen van de Bataafse Republiek (1795) verliest de familie dan ook in één klap al haar macht. Als ambteloze burgers worden de heren Van Citters gedwongen vanaf de zijlijn toe te kijken hoe de Bataafse Republiek zich moeizaam voortworstelt al rentenierend, dat dan wel. Cornelis Kien van Citters verliest direct zijn Middelburgse raadszetel, meteen daarna zaagt uit onverwachte hoek Goes aan de poten van zijn rentmeestersstoel. Het Goese bestuur heeft een oude rekening te vereffenen met het hoogbaljuwschap, dat door hen als een inbreuk op hun territorium wordt beschouwd. Nu ziet de stad haar kans om zich van de huidige hoogbaljuw te ontdoen. Dat in de Statenvergadering wordt gezegd dat hij ‘(...) zeker het vertrouwen niet verdiend om eenen zoo gewichtige post op den duur te blyven waarnemen’, zal hem vervelend geraakt hebben. Niet lang daarna wordt hij ook ‘vervallen verklaard’ van zijn ambt als rentmeester-generaal; en daarbij komt dan ook nog de roemloze ondergang van de Compagnie. Het is een meer dan behoorlijke neergang in zijn inkomen, maar in tegenstelling tot vele lotgenoten kan hij het lijden. 

‘Hoe vrolijk zal mijn ziel van al ’t gewoel ontslagen, dien dag der eeuwigheid in ’t Eeuwig Rijk zien daagen, daar zij in snelheid ’t licht gelijk ten Hemel streeft, blijmoedig agter laat wat Wereld heeft en geeft. Verukkelijk denkbeeld k’voel door u mijn ziel ontfonken, wanneer, ô God!, werd ons die heerlijkheid geschonken?’ daarmee sluit Kien van Citters in 1785 zijn rede af. Na alles wat zal volgen in de daaropvolgende twintig jaar, is het de vraag of hij die blijmoedigheid en standvastigheid in zijn geloof heeft behouden; maar het moment van sterven zal komen. Cornelis Kien van Citters overlijdt begin november 1805 als ambteloos burger op zijn kasteel Ter Hooge. Van daar zal hij nog eenmaal terugkeren naar de stad die hij zo'n veertig jaar naar eer en geweten mede bestuurd heeft. Zijn kist wordt bijgezet in het familiegraf in de Oude Kerk, waar zes jaar eerder ook zijn vrouw is begraven. Hij laat met één overgebleven zoon en twee kleindochters een zeer fragiele tak na. De redding van de naam Kien zal nog eenmaal gepoogd worden door zijn oudste kleindochter, maar ook deze faalt al na één generatie. In 1885 sterft de (Zeeuwse) naam Kien definitief uit.


Jeroen-Martijn H. van Haart

Bronnen
J.M.A.T.F. H. van Haart, Zeeuwse Elite (onderzoeks-database)
KZGW, Handschriftenverzameling 4111, 4335
Nationaal Archief (’s-Gravenhage), Archief van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en Familiearchief Steengracht - diverse inventarisnummers.
Zeeuws Archief (Middelburg), Familiefonds Van Citters en Familiearchief Schorer - diverse inventarisnummers, reisverslag inv.nr. 1625; Rekenkamer (B) van Zeeland, inventaris.

Gerelateerd

Portret Wilhem van Citters

G1566

Waarnemingen Chinese goudvis

Hs 4111

Portret Jacob Verheye

G1642

Allegorie zilveren bruidspaar Van Citters/Kien

ZI-Aanwinsten 303

Afbeelding penning zilveren bruiloft Van Citters/Kien

ZI-Aanwinsten 304

Afbeelding penning bruiloft Van Citters/Kien

ZI-III-0842

25-jarig huwelijk Wilhem van Citters en Maria Kien

GM1597

Gerelateerde dossiers

Een portret van Aernout van Citters (1633-1696)

Judith van Berlecom

First lady van Zeeland

Een gespikkelde vogel

‘Behendig Staatspilaar’

Bestendig bestuurder

Bescheiden kasteelvrouwe

IJdele onschuld

Geleerd buffetheer