Dossier: De sceatta-collectie van het Zeeuws Genootschap
Een sceatta (spreek uit: sjatta) is een klein zilveren muntje met een doorsnede van ongeveer 12 millimeter en een opmerkelijk hoog reliëf dat van het jaar 670 tot rond 800 in gebruik was voor de handel rond de Noordzee, vooral tussen de Angelsaksische koninkrijken, Groot-Friesland en Denemarken. Het munttype paste in de Europa-wijde transitie van gouden munten naar kleine zilveren exemplaren.
Hoe de gebruikers de munten aanduidden, is niet bekend. Mogelijk zal dat plaatselijk verschillend zijn geweest. Tegenwoordig wordt onderscheid gemaakt tussen de munten in gebruik rond de Noordzee en in de Franse en Duitse gebieden onder heerschappij van de Merovingische vorsten op basis van hun uiterlijk; de sceatta is dikker en heeft een ander soort tekening dan de Merovingische deniers.
Het woord sceatta (Engels: sceat, meervoud sceattas) is etymologisch afkomstig uit het Proto-Westgermaanse skat (schat, geld, weelde), terwijl de naam voor de Merovingische tegenhanger denier afgeleid is van denarius, de Romeinse zilveren munteenheid. Er zijn meerdere soorten sceatta’s bekend, waarbij elke soort in de literatuur door een serieletter en waar nodig een typeaanduiding wordt aangeduid. Aan de hand van te onderscheiden kenmerken kan een analyse worden gemaakt van de schatvondsten in de Engelse, Nederlandse en Deense gebieden. Wanneer duidelijk is wanneer de schat begraven is - door de locatie, geschiedkundige gebeurtenissen of andere voorwerpen in de vondst - wordt ook duidelijk welke types sceatta’s er toen op die plaats in omloop waren. Met behulp van deze steeds beter toegankelijke gegevens kunnen uitspraken worden gedaan over datering en vermoedelijke productielocatie.
Wat de bepaling van herkomst vertroebelt zijn imitaties en valsemunterij, die ook in die tijd plaatsvond. Een sceatta namaken is niet erg moeilijk voor een goede stempelsnijder, want het ontwerp is niet zo ingewikkeld en ook bij de reguliere muntwerkplaatsen was er nogal wat variatie zichtbaar. Gewicht als bepalend onderscheid is een moeilijk criterium, omdat door de eeuwen heen door de invloed van de elementen gewichtsverlies kan voorkomen. Een kenmerk van de sceatta’s is wel dat het zilvergehalte iets kan variëren, maar toch in de regel hoger is dan 90%. Valsemunters zullen geprobeerd hebben met een minimale hoeveelheid van het kostbare zilver toch aanvaardbare kopieën te maken. Munten met een laag zilvergehalte, of zelfs met een legering van andere metalen die lijkt op zilver, moeten bij een analyse van de schatvondsten terzijde worden gehouden. Zo zijn er exemplaren bekend die geslagen zijn in koper en van een laagje hoogwaardig zilver zijn voorzien. Een voorbeeld daarvan is GM3570, een koperen sceatta met resten van de zilverlaag.
Imitaties werden ook gemaakt. Dat kwam voor in werkplaatsen in het gebied waar de munt circuleerde, die echter niet onder de jurisdictie vielen van het land waar de legitieme productie plaatsvond. Zolang het zilvergehalte en gewicht niet afweken was dat klaarblijkelijk niet zo’n probleem voor de handel. De hierna beschreven serie D sceatta’s werden in Friesland geslagen met als voorbeeld de voorzijde van de Angelsaksische serie C. De keerzijde lijkt een kopie te zijn van een Merovingische munt uit Noord-Gallische gebieden.
In de negentiende en twintigste eeuw werden imitaties gemaakt voor verzamelaars om hun collecties aan te vullen met de schaarse sceatta’s. Voor de moderne verzamelingen is dit een bekend probleem. Het onderscheid is moeilijk te bepalen en dus moet aangenomen worden dat collecties tot op zekere hoogte zijn vervuild door deze imitaties. De collectie van het Zeeuws Genootschap is alleen afkomstig van vondsten van de Domburgse en Westenschouwse stranden, waardoor dit probleem niet aanwezig is.
Thrymsa (voor 680)
De thrymsa is een voorloper van de sceatta. De oorsprong van dit munttype is de tremissis, een zevende-eeuws gouden muntje waarvan gedurende die eeuw het goudgehalte steeds verder is afgenomen totdat alleen zilver is overgebleven (zie Dossier De Dorestad tremisses). De collectie van het Zeeuws Genootschap heeft een zeldzaam en bijzonder Angelsaksisch exemplaar (GM3525). Ter vergelijking hier een exemplaar van het Dorestadtype (GM3335) dat in de Groot-Friese gebieden circuleerde. Beide exemplaren zijn gevonden in Domburg.
Serie A (680-700)
De serie A sceatta’s hebben een Angelsaksische herkomst en werden rond 680-700 geproduceerd. De voorkant heeft een buste naar rechts, met voor het gezicht de letters oTIC. Op de keerzijde staat een vierkant met een ring in het midden. Boven de ring staan twee T’s afgebeeld, eronder twee schuine strepen / \ (vaak aangeduid als TT o / \).
Het Zeeuws Genootschap heeft van deze serie drie exemplaren in de collectie: twee gevonden in Domburg en een in Westenschouwen (GM3544, GM3543 en GM7076).
Serie B (680-700)
Serie B is ook van Angelsaksische herkomst en stamt uit dezelfde periode als serie A. De herkomst ligt in de buurt van Londen, noordelijk van de Theems. Op de voorkant staat een hoofd met diadeem naar rechts. De keerzijde heeft een vogel die op een kruis zit. Het kruis wordt geflankeerd door twee ringetjes.
Van deze serie heeft het Zeeuws Genootschap negen exemplaren in de collectie: acht uit Domburg en een uit Westenschouwen (GM3535 t/m GM3541, GM7050, GM7151, GM7351).
Serie C (690-710)
De munten van deze serie lijken op die van serie A, maar de letters oTIC op de voorzijde zijn vervangen door drie letters uit het runenschrift. De keerzijde heeft ook het vierkant met TT o / \. De herkomst van dit type sceatta is het koninkrijk Kent en de datering ligt in de periode 690-720.
De acht exemplaren in de collectie van het Zeeuws Genootschap zijn alle in Domburg gevonden (GM3550 t/m GM3554, GM3545, GM3549, GM7046).
Serie D (695-720)
Van de serie D heeft het Zeeuws Genootschap 137 exemplaren in de collectie (GM3912, GM3927 t/m GM3933, GM3965 t/m GM3999, GM7000-GM7020, GM7022-GM7032, GM7035, GM7042, GM7047-GM7049, GM7056, GM7057, GM7066, GM7068, GM7069, GM7141, GM7184-GM7199, GM7201-GM7216, GM7220-GM7223, GM7241, GM7321-GM7333, GM7361, GM7552-GM7554). Deze sceatta’s worden zowel in Engeland als in Nederland in relatief grote hoeveelheden aangetroffen, maar toch vooral in de Groot-Friese gebieden.
De voorzijde van de munt is een imitatie van de serie C, het hoofd met de runen. Dat betekent dat de productie moet zijn begonnen nadat de serie C gebruikt ging worden voor de handel. Het einde van deze serie wordt geschat op het jaar 720, toen werd overgeschakeld op serie E. Deze periode (695-720) komt overeen met de regeringsperiode van koning Radbod (Radboud), die heerste over de Friese gebieden van 680 tot 719. Wellicht dat zijn dood en de overheersing door de Merovingische vorsten daarna aanleiding was voor het in onbruik raken van deze serie.
Serie E (695-800)
Hoewel dit munttype ook in grote hoeveelheden in de Angelsaksische gebieden is gevonden, komt de overgrote meerderheid toch in vondsten aan de Nederlandse kant van de Noordzee voor, waardoor naar alle waarschijnlijkheid de serie E uit de Groot-Friese gebieden stamt. De spreiding van de verschillende types van deze serie over de locaties zijn voor deskundigen een aanwijzing dat er meerdere productielocaties waren en dat de munten in groten getale gebruikt werden voor de handel met de Angelsaksische koninkrijken. Deze serie wordt in een apart dossier behandeld (Dossier Sceatta's uit de serie E).
Rien Sanderse
Bronnen:
- Op den Velde en C.F. Klaassen, Sceattas and Merovingian deniers from Domburg and Westenschouwen, Middelburg 2004
- Op den Velde en D.M. Metcalf, A Study of the Sceattas of Series D, in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde, 2003
- Op den Velde en D.M. Metcalf, A Study of the ‘Porcupine' Sceattas of Series E, Volume I, in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde, 2009
- Op den Velde en D.M. Metcalf, A Study of the ‘Porcupine' Sceattas of Series E, Volume II, in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde, 2010