Dossier: Advies betreffende overspel van een predikant rond 1755
[1] Advijs in de zaak van Fredrijk Henrijk de Loos Predikant te Cloetinge, op de vraag of de Coetuale vergadering in eenig onderzoek kan treeden over de zaak van overspel met Krijna van de Moere, die hem daar van bij eede beschuldigd en waar van hij zig bij s’Graaven mannen met eede gezuivert heeft? voorgesteld in Coetus den ….
Rev:
D. Praeses
Ed: Mog: Heeren
Eerwaarde Broederen
I
Om op voorgestelde vraage eenvoudig en onder verbeetering mijne gedagten te zeggen, zoo verklaar ik voor eerst, dat ik de vierschaar van s’Graven-mannen voor de Hoogste weerldlijke voorschaare erkenne, en dat hunne crimineele sententie in geene menschelijke vierschaare onderzogt en door een nadere sententie of geconfirmeert of vernietigt kan worden, en dus ook niet in deeze Coetuale Vergadering.
II
Aan de andere zijde stel ik vast en zegge met eerbiedigheid, dat wanneer vervolgens reden van vermoeden koomt dat iemand, die zig voor hen van opgetijgde misdaad door een eed gezuiverd had wel aan meineedigheid moogt hebben schuldig gemaakt, het van hunne pligt is als Regters, die Gode het geregte houden en [1v] alle ontheiliging van Zijnen H. Naam straffen moeten, hier omtrent nauwkeurig onderzoek te doen en naar bevind van zaaken met zoo eenen handelen.
III
Ik stelle verder vast, dat dit van Hun Ed: op tweederlei wijze gescheiden kan, of van Hun Ed: zelfs of door gedelegueerde Regters onder hunne hooge goedkeuring en approbatie, in de tegenwoordigheid en onder de directie van twee Heeren Gecommitteerde Raaden, repraesenteerende de Hooge Graafelijke overheid.
IV.
Voor zulke gedelegueerde Regters nu zie ik aan de gedeputeerde Predikanten uit de vier Zeeuwsche Classen op expres bevel van de Graaflijkheid dezer provintie hier in Coetu bij een vergaderd om op voorgemelde wijze over een man van hunne order, na vaardig onderzoek omtrent zijn ergerlijk gedrag, waar van beschuldigd word, definitivelijk te oordeelen.
V.
Ik oordeele dat het hunne en dus ook mijne pligt is, zullen wij een goede conscientie voor Gode bewaaren, wegens onzen regten ijver voor de eere van Godts H. naam, en voor den naam onzes naastens en tot stigting van Zijn gemeente zorg te draagen dat geen man, die zig schuldig gemaakt heeft aan meineedigheid in de H. bediening blijve, of dat een vals en ongegrond vermoeden van meineedigheid Zijne Stigting hindere.
VI.
Daar is ook bevel en daar zijn wigtige redenen toe [2]
VII.
Hunne Ed: Mog: gebieden zonder eenige bepaaling en uitzondering dat deeze E. Vergadering van het Leevensgedrag van F.H. de Loos kennis zal neemen en naar kerken-ordening daar in sententieeren zal; en brengt die kerken-ordening volgens Godts woord ook mede, dat men acht geeve of iemand zig ook door meineedigheid des H. Dienstes heeft onwaardig gemaakt. Zie
VIII
En daar toe heeft deeze E: Vergadering ten aan zien van D. de Loos zeer dringende redenen
1. Zijne gemeinte en andere met de zelve hebben over hem en zijnen gedaanen eed bekommering welke ten zij door behoorlijk onderzoek en is t mogelijk door een sententie van deeze Vergadering tot verontschuldiging van D. de Loos wech genomen worde, zoo is D. de Loos noit in staat, om met Stigting en genoegen den H. dienst in de gemeinte van Cloetinge waar te nemen. Welke aanmerking D. De Loos zelf beweegen moest om van deeze vergadering onderzoek hier omtrent te vorderen.
2. De bekommering, welke bij zijne gemeinte en anderen en ook bij mij hier omtrent is, is niet geheel ongegrond of redenloos
- daar zijn verscheide attestatien, welke hem van onkuize woorden, gebaarden, handelingen beschuldigen, welke alle met betrekking tot het geval van overspel moeten onderzogt worden, en welke valide bevonden zijnde doen zien dat hij tot die zonde in volkomenheid niet te goed was.
b. Bij deeze koomt nog
α. Dat
[alef] drie persoonen verklaaren hoe D. de Loos eenen overspeeler daar over bespot heeft, dat hij niet bij [2v] de ontkentenis gebleeven was.
[beth] twee beeedigde verklaaringen van verscheidene personen, die te kennen geeven, dat D. de Loos in haastigheid zijnes geestes wel tot uitersten kan koomen, die niet betaamen.
β. en verder dat D. de Loos zelf zig door zijn handel in dit geval verdagt gemaakt heeft.
[alef] vermits hij, eer de bevrugte meid uit zijn huis ging van haar eene schriftelijke verklaaring gevorderd heeft dat hij geen vader van de vrugt was. Ik denk niet dat
[beth] iemand die onschuldig is en door een vuil gedrag omtrent en met anderen geene reden van nadeelig vermoeden gegeeven heeft zulken precautie gebruiken zal; gelijk ik ook niet geloof dat geschied is van een E: Lid deezer Vergadering, die hetzelve geval aan zijn huis gehad heeft.
[beth] Het koomt mij ook zeer bedenkelijk voor,
A. dat zijn E: buiten noodzaak en tot afwijding van een behoorlijk onderzoek tot den eed, zoo ras toevlugt genomen en den zelven zoo dikwijls openlijk herhaald heeft
B. en dat het Cl: van Zuidbeveland zoo niet door zijn directie ten minsten tot zijn genoegen nog voor nog na den gepraesteerden eed voor s’ Graven-mannen behoorlijk onderzoek gedaan en naar bevinding door het zelve over het meerdere en het mindere behoorlijk regt gedaan heeft.
Om alle deeze redenen mein ik dat deeze E. Vergadering niet alleen de vrijheid heeft, maar ook dat haar de nood is opgelegd om naar de waarheid of valsheid van den eed, door D. de Loos tot zuivering van zig zelven gedaan, te onderzoeken en daar over naar bevinding in de vreeze Godts te oordeelen, en dat wij nog aan Godt nog aan Zijne gemeinte, nog aan D. de Loos zelve getrouw konnen zijn, zoo wij ons hier aan onttrekken en dit onderzoek laaten vaaren.
J. Plevier
Transcriptie J. de la Hayze