Dossier: Kort Verhaal van een geweldig oproer voorgevallen binnen Middelburg in Zeeland van Vrijdag 29 junij
Ooggetuigenverklaring van Jacobus de Puyt woonachtig in Stadt Gent op de Londensekaai 27.
Kort Verhaal van een geweldig Oproer voorgevallen binnen Middelburg in Zeeland van Vrijdag 29 junij tot Maandag 2 Julij 1787 beschreven door Jacobus de Puijt Jz Heel- en Vroedmeester aldaar
[3]
Op Vrijdag den 29 Junij tegens den avond, lag hier bij de Kraan een Jachtje van Dordrecht; eenige Jonge Knaapen van de werf komende, murkelden over de vlag van dat jachtje, zijnde een hollandsche Statenvlag, en dwongen den schipper die vlag weg te nemen, waarop zij op Doctor van der Kemp onder de toezienders staande aanvielen, zeggende: dat is ook een voornaam Patriot, en hem braaf afsloegen, en al slaande naar zijn huis bragten, en hem de deur instietten. Hierop liepen zij gevolgd van een partij jongens, meisjens en gemeen volkje naar het huis van den graankooper Bergh, daar zij de glazen insloegen en in huis komende alles kort en klein sloegen. Hier vandaan liepen zij naar het huis van den kamerbehanger van Maren in den Langendelft, daar zij ook de glazen insloegen, dog willende indringen vonden zij hem geposteerd met geweer en den dood dreigende aan dengenen die eerst zouden inkomen, dog dit dorsten zij toen niet wel wagen, maar gingen naar andere huizen om die te plunderen; dit duurde den geheelen nacht, gelijk het huis van voornoemden van Maren ook nog totaal geplundert wierd, dog doen was hij reeds vertrokken. Dien zelven nacht vergaderden de weinige schutters op de groote Markt, die zig aan de vergaderde Heeren Regenten aanboden om den oproer te stillen, ofschoon zij slechts circa vijftig man konden uitmaken, dog dit aanbod wierd [3v]van hun Ed. Achtbare na lange beradens van de hand gewezen, en de schutters aangezegd dat zij zig onder hunne wagten moesten vervoegen, gelijk dan ook alle de borger wagten opkwamen, en zig op de Markt, aan de poorten en elders posteerden, dog zonder order van iets te doen, zoodat den oploop allengskens grooter wierd, en men resolveerde om militie van Vlissingen en Vere te ontbieden. Dien nacht kwamen vele boeren met schuijtjes over de veste in de stad, en men begon op Zaterdag het huis van den Heer van Steveninck , die een ijverig Patriot was te omcingelen, doch niemand dorst eerst aanvallen, omdat hij wel gewapend en met manschappen vergezelschapt was, en ook reeds lang te voren gezegd had, dat hij het huis in de lucht zoude laten vliegen indien hij het te kwaad kreeg, ook vertoonde hij zich met geweren door de vengsters van zijn huis. Het volk begon hierop braaf te vloeken, en te dreigen, en men loste uit zijn huis een geweer daar een man zwaar door gewond wierd, waardoor de woedde van het volk ten hoogsten top steeg, en men begon geweld op het huis te oeffenen en de glazen in te slaan, maar hij loste eenige geweeren en schoot een jongman dood en wondde meer anderen. Dog niemand durfde het huis toen meer naderen want men zag door de zoldervengsters alom geladen geweeren vooral donderbussen leggen. Het huis bleef dan rondom door een verbazende menigte volk bezet en men sprak van Canon te halen en het huis plat te schieten. Een Borger Wagt wierd naar het huis [4] van den Heer Steveninck gezonden, benevens een Stadsbode, dien ik zag aanbellen en hem zelf open doen; men zegt dat hem een aanbod gedaan wierd van zig over te geven, om de woede van het gemeen te ontgaan, dog dat hij dit van de hand wees zeggende: dat hij zig wel zoude weten te beschermen, indien hem maar iemand naderen dorst. De borgerwagt bleef inmiddels post houden om alle verder viandelijkheden te stillen, dog het gemeen begon onaangezien de wagt met steenen op het huis aan te vallen, waardoor hij genootzaakt wierd eenige schoten te doen, en de borgerwagt bevreest wordende en geen order hebbende, zoo trokken die weg en lieten den Heer Steveninck aan de woedde van het gemeen over. Hij vuurde echter zoo geweldig dat niemand zijn huis dorst naderen, maar tegens den avond begon men het huis met 3 à 4 stukjes Canon te beschieten, hetgeen den geheelen nacht duurde, en door hem en de zijnen met een aanhoudent vuur beantwoord wierd. Egter wierd maar een man doodgeschoten en eenige weinige gewond, omdat niemand het huis naderen dorst, en die met het Canon schoten agter den hoek van een huis in de St. Jorisstraat geposteerd waren.
Inmiddels kwamen dien avond drie à vier hondert militairen van Vlissingen en Vere en de poorten wierden gesloten, nadat zij ingelaten waren, om allen verderen toeloop van volk te weeren. Ider dagt dat den oproer nu ras gestilt zoude zijn en alle geweld een einde nemen, dog niets minder dan dat, want de Militairen bleven op de Markt werke [4v] loos leggen, zonder iets te verrigten en de oproer makers gingen inmiddels vrij hun gang.
Zondagmorgen was het huis van de Heer Steveninck sterk beschadigt, immers al het houtwerk was weggeschoten, ook wierd uit het huis niet meer geschoten en men naderde het huis met schroom; zoo als men in het huis meinde te dringen, wierden door de tralien van de kelder eenige schoten gedaan en een man zwaar gekwetst, zoodat ieder weder bevreesd wierd, vreezende dat hij het huis in de lucht zoude laten springen; men nam toen zijn toevlucht tot brandspuijten om hem in de kelder te doen verdrinken, of immers van het kruit daar men zoo voor vreesde nat te maken. Ten laatsten ging men in het huis zonder iemand meer te vinden, verbrak en plunderde alles; het huis zelfs wierd van zijn daken berooft en zelfs het huis gedeeltelijk afgebroken. Vervolgens verdeelden zij zich in hoopen, plunderden en ruineerden dien dag verscheide huijzen in de stad, en Misbruijkten dus den Sabbath om hun naasten te bederven en dat alles ter eeren van Zijn hoogheid den Heere prince van Oranje. Egter ging onaangezien de plunderinge en dit gewoel de Godsdienst regelmatig voort, ofschoon het geschreeuw van hoezee en Vivat Oranje, alsmede het aan stuk slaan der goederen, in sommige kerken gemakkelijk kon gehoord worden.
Dit alles wierd o wonder! van de Burgerwagt en militairen, als het ware met goede oogen aangezien, want zij hadden zoo het scheen geen order zig daar tegen te verzetten, als alleen de militairen, die [5] het huis van den Heer Burgemeester Le Sage bezet hadden, hadden order om te vuuren, gelijk zij ook de geweeren velden, als het gemeen met een stuk Canon voor zijn deur kwam , want hij wierd als het hoofd van de Patriotten aangemerkt, zoodat zijn huis behouden bleef.
Inmiddels begon het gemeen ’s namiddags om 5 uuren de Huijzen van Dom. Fremery en de Griffier van Esen op de Rouaansche kaaij te plunderen en te ruineeren, terwijl eerstgemelden Heer ’s namiddags nog gepredikt had en na de kerktijd buijten de stad van hun zeer geslagen en mishandeld wierd, en lieten van die huijzen niets onbeschadigd dan de Bibliotheek van de Heer Fremery. Ik zag terwijl zij hier bezig waren verscheijde met gestole goederen en flessen wijn voorbij mijn deur gaan, en ik dagt misschien zal het flus mijn beurt worden.
Terwijl dit gebeurde, was er een grooten hoop met gewapende Arnemuijdenaars buijten de Dampoort vergadert, maar de poort wierd gesloten gehouden en men zegt dat de Borgers en militairen order hadden om deze lieden met geweld buijten te houden; egter wierden twee gedeputeerden van hun ingelaten en op het stadhuis geleid, terwijl de andere buijten de poort bleven wagten. De gedeputeerden wederom buijten gegaan zijnde, losten zij hunne geweeren en vertrokken ofschoon nog velen door andere wegen in de stad gekomen zijn.
Om 7 uuren begon de woesten hoop naar onze Kaaij af te zakken en in mijn buurt gekomen zijnde, vielen zij eerst aan op het huis van den glazenmaker Philipsen. Ik stond met vrees op mijn stoep en zag [5v] met eigen oogen hoe zij met een hagelbuij van steenen in een oogenblik al de glazen uitwierpen, vervolgens met groote stokken ramen en blinden insloegen en als dolle menschen in het huis invielen. Hierop wierpen zij alles met een ongelooflijke gezwindheid door de vengsters en ramen van boven neder op de straat, Cabinetten, stoelen, bureaux, sitsen, porcelein, obligatien, tin, koper, zilver, alles zag men door de raamen vliegen, terwijl anderen op straat alles verder kort en klein sloegen, scheurden, en verbraken. Ik zag er die als verwoedde menschen handelende meest alles in de Kaaij wierpen, want zij schenen niet te stelen en storteden zelfs een zak met geld in de Kaaij uit; maar de omstaanders namen rijkelijk hun deel mede. De bedden wierden ook open gesneden en al de veeren van boven neder vliegende maakten dat men bijna geen mensch op straat bekennen konde. Al het glas wierd ook uit de zolder vengsters van boven nederwaars geworpen, of in de kelder stuk geslagen, want de man had weinige dagen te vooren, voor meer dan vier duijzend guldens aan glas ontfangen , daar niets geheel van gebleven is. Dit maakte inmiddels een vreesselijk geraas: zij verbraken ook de schouwstukken, behangsels en al het houtwerk in huis en smakten alles buijten de vengsters, ook veel boeken en papieren, alles onder malkander.
O God! Wat gezigt voor mij, die vreesde oogenblikkelijk hetzelve lot te zullen moeten ondergaan, terwijl mijn vrouw en negen kinders bij elkander in droefheid en vrees zaten.
[6] De kist van de meid van den Heer Philipsen, wilden zij niet stuk slaan, maar bragten die met de meid voorbij mijn huis; ik bood aan de kist en ook de meid in mijn huis te nemen, daar zij in bewilligde, zeggende tegen haar dat zij bij mij veilig was, dewijl zij bij mij niet komen zouden, maar wel bij mijn buurman de Heer Halffman, die ik daarvan in stilte liet waarschouwen, opdat hij zijn beste goed wat zoude kunnen bergen.
Ik bood de gasten die mij de meid en haar kist verzorgd hadden een glas wijn aan en moest met hun op de gezondheid van de Prins van Oranje drinken. Zij vroegen vervolgens of de meid nog iets meerder in huis had en haalden nog haar muilen en falie uit het huis en bragten het bij mij, dog haar zilvere tasbeugel en eenig geld daarin had zij op de bedplank gelegt en was niet meer te vinden. Vervolgens wierd ook het dak van pannen berooft en alles geruineerd en afgeworpen, egter wierd met dat alles geen hunner aanmerkelijk beschadigt, dat mij verwonderde, omdat velen hunner beschonken waren: ook deden zij niemand leet.
Ik bleef ondertussen op mijn stoep staan als zonder vrees, opdat zij mij kennen en in het voorbijgaan de kist van de meid, die in de voorvloer stond, zien zouden. Voor mijn deur komende, zeide een van den troep, na mij wijzende : bij die man moeten wij niet zijn, want hij helpt onze vrouwen ,en hij heeft mijn vrouw voor niets geholpen. Egter vielen eenigen in het huis van mijn naaste buurman Welij en terwijl mijn zoon Jacobus in mijn vloer hun beschonk en mijn dogter en meiden handlangers waren om [6v] wijn, glazen, ook pijpen en tabac voor de heeren te langen, liep ik die man te hulp, te weten Mons. Welij en zeide hun dat dit een stil man was, die zich met niets bemoeid had, en zij voorzeker bij hem niet wezen moesten, doch terwijl ik met hun sprak en Oranje boven dronk, wierpen eenigen met steenen alle de glazen uit het eene raam, want de blinden waren gesloten, en de kaars reeds aangesteken, waarop eenige boeren uitliepen en zeiden dat zij verder stil moesten zijn, dewijl zij dit huis niet hebben moesten. Dog ik even wederom naar binnen gaande om na de Juffrouw te zien, die in flaauwte lag, zoo wierden ook alle de glazen van het andere raam ingeslagen, hetgeen zoo een vreesselijke slag gaf, dat ik voor zeker dagt dat zulks door een snaphaan schoot geschiedde, waarop ik de deur uit vloog naar mijn huis, niet anders verwagtende of het huis van mijn goeden Buurman zoude mede geplundert worden; egter geschiedde dit niet, want het bleef hierbij. Maar zij vielen als woedende menschen op het huis van de Heer Halfman het 2e huis van mij woonende, sloegen glazen, blinden en alles open en aan stukken, even als zij bij Mons. Philipsen gedaan hadden en wierpen alles ter vengsters uit, jaa zelfs de glazen van het torentje wierden uitgeslagen, want zij liepen met brandende fakkels en kaarsen door het huis, zoodat ik sterk voor brand bevreesd wierd, te meer doen zij een brandende deken of laken door de vengsters uitwierpen, daar andere vervolgens mede over de Kaaij liepen, als in uiterste vrolikheid.
[7] Ondertussen was mijn voorhuis bij continuatie met drinkers bezet, die af en aan liepen, en zelfs de Rijnse wijn van de Heer Halfman bragten, en zeijden tot mij: drinkt eens van die wijn van uw buurman ter eeren van de Prins van Oranje, Hoezee, Hoezee! Ook zwoeren zij mij, wanneer ik mijn ongerustheid liet blijken, bij hals en kraag, dat ik geen zwarigheid had, en zij hun leven voor mij zouden zetten.
Sommige door werken en drinken verhit, vroegen koud water, en andere een stuk brood, dog deden mij of de mijnen geen het minste leed; en dewijl het huis van den Heer Halfman van agter tegen het mijne aankomt, zoo was het even of mijn Huis zelfs gebombardeert wierd, en mijn vrouw en kinderen zaten in een alleruiterste vrees. En wanneer ik eenige van die lieden in mijn voorvloer verzogt zoo hart niet te hoezeën, omdat ik een vrouw en negen kinders had, die in een alleruiterste benaauwtheid zaten, zoo gingen eenige naar binnen, en verzekerden mijn vrouw en kinders zeer vriendelijk van geen het minste leet te zullen lijden, en verzogten hun N. Bene maar gerust naar bed te willen gaan, willende zelfs mijn kinders goeden nagt zoenen, dog allen waren even schuw van die gasten, behalve Jan Piet, een knaapje van pas zes jaren oud, die de boeren zoende en nergens bang voor scheen; ja hij kwam zelfs in de voorvloer onder de boeren en lachte met hun.
Gedurende dien nacht vroegen zij mij [7v] eenige kaarsen, die zij gebruijkten in het huijs van den Heer Halfman en ook eenige op boedels geplaatst hebbende, voor mijn glazen plaatsten, en korten tijd nadien zag ik alle de huijzen op de kaaij geilumineerd. Dog met het aanbreken van den dag, zijnde maandag den 2 julij hun zaken zoo het scheen naar hun genoegen verrigt hebbende, vertrokken zij uit mijn huis en van mijn buurt, om wederom met het plunderen van andere huijzen te beginnen en wij werden alleen gelaten.
Toen zagen wij hoe naar het er uit zag: voor mijn deur ging men tot over de enkels door de beddeveeren, voorts zag men voor de twee geplunderde huijzen in onze buurt, twee groote hoopen stuk geslagen huisraad, tin, koper, boeken, beddeveeren en gescheurde sitsen, cattoenen en kleederen, jaa van alles wat men bedenken kan; ofschoon ook nog in de Kaaij zeer veel lag te drijven, of bij laag water op de slikken lag. De heldere maan en schoon weder hadden hun inmiddels in het uitvoeren van dit alles dienstig geweest, en God had hun dit om wijze redenen toegelaten.
Ik zag vele van het gemeenste volkje, zoo mans, vrouwen als kinderen bezig met alles wat zij maar vonden te rooven, en gingen zelfs daar toe in de huijzen; jaa zelfs de soldaten namen mede hun aandeel.
Ik was dien nagt mijn schaar kwijt geraakt die zij gebruijkt hadden om de kaarsen mede af te snijden, dog een man bragt mij die met de morgens [8] terug, verzoekende excuus, dat zij dien bij abuis in hun zak gestoken hadden.
Inmiddels waren zij op verscheiden andere huijzen aangevallen, en onder anderen ook op het huis van de Notaris Biljard, die zig ook gewapend had en een jongman een schot uit zijn huis doende, wierd een van de aanvallers op straat doodgeschoten, waarop eenige in woede dat huis invlogen en dien jongman door het dakvengster nederwierpen en hem voorts in de gracht weirpende zagen zij dat hij nog leefde, haalden hem wederom uit het water sloegen en trapten hem wreedelijk en sleepten hem met een touw om den hals naar het Stadhuis. Dit gaf gelegenheid dat door de militie eenige schoten gedaan wierden, waardoor ook nog een man doodgeschoten en eenige gekwetst wierden, en dit is ook al wat ik weet, dat de militairen verrigt hebben. Zij hebben ook nog het huis van de Heer Burgemeester Le Sage, die als het hoofd van de Patriotten aangemerkt wierd bevrijd, want als het gemeen met een stuk Canon voor het huis van dien Heer kwamen, velden zij hun geweer en wierpen het stuk Canon van het affuit in de goot, daar ik het heb zien liggen en uithalen; dog waarom konden zij ook de andere borgerhuijzen niet beschermen? Hierop kan ik niet antwoorden.
Vervolgens wierd het huis van den Notaris Beljard mede geplunderd en alles stuk geslagen; jaa zelfs de pannen van het huijs afgeworpen.
Dit rooven en plunderen van verscheide huijzen duurde tot bij de middag, wanneer er een publicatie [8v] wierd gedaan, dat de Heeren zig eendragtig verbonden hadden om zijn hoogheid in alle deszelfs regten te zullen mainteneren en een Oranjevlag van de Stadhuis en grooten tooren wierd uitgestoken. Toen kwam alles in stilte; men zag een algemeene vreugde door de gansche stad en er wierden geen nieuwe huijzen meer aangevallen, ofschoon de aangevalle wel verder geplundert wierden. De Heer Predicant Boitet deed een redenvoering van de Puije van het Stadhuis en men zag een deputatie van Heeren regenten en Predicanten onder een Oranje vlag door de stad gaan, om de gemoederen tot bedaren te brengen.
Wij moesten ook alle Oranje linten dragen, Oranje vlaggen uit onze huizen steken en twee agter een volgende nagten onze huijzen illumineren, ofschoon het hart van velen om het verlies en de totale ruine van zoo veel borgers in rouw was. Gedurende die twee nagten hoorde men veel geraas op straat en men perste verscheide borgers wijn en geld af, om op de gezondheit van zijn hoogheid te drinken, die hun niemand uit vrees weigeren dorst.
Geschreven in Middelburg, den 3 en 4 Julij 1787
[9] Lijst der geplunderde Huizen binnen Middelburg op den 1en en 2 Julij 1787
1 Dat van Lucas van Steveninck, Med: Doctor in de lange Noordstraat, geheel en al, zelfs gedeeltelijk afgebroken.
2 Dirk Kuijpers, Mr. Timmerman in de Langevijle, geheel.
3 Cornelis Clement, wijnkooper op de Vlasmarkt, geheel.
4 Jacobus Vincke, schrijver op de Werf in de lange Gortstraat, geheel.
5 Juff. de Wede van der Poest, wijnkoopster op de Vlasmarkt, geheel.
6 Johan Hendrik Thehoff, kruidenier mede aldaar, geheel.
7 Het groot Schuttershof voor de Langevijle brug , geheel, waarin ook alle de pourtretten van de oude schutters vernield zijn.
8 Izaak Bastiaansen, schoenlapper op den Kousteensedijk, geheel.
9 Jan Rosendaal mede aldaar, geheel.
10 Hendrik Jan Halfman, koopman op de Londonse Kaaij , geheel.
11 Johan Philipse, Mr. Glazemaker, mede aldaar, geheel.
12 Johannes de Fremerij, Nederduitsch Predicant alhier, geheel uitgenomen een gedeelte der kostbare bibliotheek en een bed.
13 Jan van Esen, Griffier van de Rekenkamer, geheel.
14 Gerrit Heukelenburg , winkelier in de Brakstraat, [10] alleen beneden alles vernield, en van boven de glazen.
15 Hendrik van Berg, graankooper in de Schuifflotstraat, beneden geheel, en van boven de glazen ingegooid.
16 Jan Fris, metselaarsbaas in de Reigerstraat, geheel.
17 Andries Koster, Mr. Suijkerbakker in de lange Giststraat, geheel.
18 Anthonij van Maren, Theekooper in den Langen delft, geheel.
19 Hubertus van Maren, Kamerbehanger in de Langen delft, geheel.
20 Hermanus van Zon, Mr. Metselaar, op de Wal, bijna geheel.
21 Jacobus Romaal, Mr. Kleermaker in de Heerenstraat, geheel.
22 Jan Sanders, grutter in de Seisstraat, geheel.
23 Gerardus Beljaard, Notaris op Seisdam, geheel.
Behalve deze huijzen, welke alle geheel of ten deele geplundert zijn, zijn er nog eenigen de glazen ingeslagen, terwijl er bij dit voorval ses menschen het leven verloren hebben en verscheijde zwaar gekwest zijn.
[10] Vervolg van het Oproer Voorgevallen te Middelburg in Zeeland.
Door de tijdsomstandigheid wierd in deze Stad de gewoonlijke Jaarmarkt of Kermis, die den 22 Julij invalt niet gehouden, te meer, omdat men nog geduurig voor nieuwen oproer bevreest was, gelijk ook den 26 Julij zijnde Donderdag, en dus juist marktdag alles weder in rep en roer gebragt wierd, want de vaandels van de zoo zeer gehaatte Schutterij van het huis van den Heer van der Kemp naar het Stadhuis gebragt wordende, zoo begon het gemeen te murkelen en tegens den avond begaven zich eenige van die gasten naar het huis van den Heer van der Kemp en wierpen verscheide glazen uit. Aanstonds was er een zeer groot attroupement van volk voor de deur, roepende verrader, verrader en men was met regt bedugt voor een nieuwe plundering.
Egter wierd dit nog in zijn begin door wijze voorzorg gelukkig gestuit want er wierd een sterke militaire magt voor dat huis geplaatst, waardoor alles voor dit maal allengskens gestild wierd.
De Magistraat egter vreezende dat den haat tegen de Schutterij op nieuws mogt uitbersten, beval dat alle de Schutters op het Stadhuis zouden compareeren, om in den eed genomen te worden. Bij die gelegenheid wierden agt compagniën gewapende borgers op de Markt vergadert om een kring te formeren, en deze wierden wederom door een kring militairen omringd. In dezen [10v] kring wierden alle de present zijnde Schutters gebragt en door eenige Heeren met veel plegtigheid in den eed genomen en genoodzaakt de oude Constitutie en de regten van zijn Hoogheid te bezweeren, waarop men hun als vagebonden onder een sterk geschreeuw van jongens en gemeen volkje naar huis liet vertrekken
Hierop volgde eene scherpe publicatie tegen alle verdere baldadigheid en oproer, waarmede alles in rust gebragt wierd. Egter wierden de absente Schutters tegen Woensdag den 8 Aug. geciteerd en moesten ook met dezelve plegtigheid op de grooten Markt hun eed afleggen. Dit gedaan zijnde, wierd van wegens mijne Heeren de Staten van Zeeland een publicatie van generale amnestie of vergevinge ten faveure van de oproermakers en plunderaars afgekondigt, waardoor zij van alle vervolginge van de Justitie bevrijd wierden, except egter die doodslag mogten begaan hebben.
Hierdoor hoopte men dat alles in stilte zoude gebragt zijn, dog het gemurkel onder de boeren en onder het gemeene volkje bleef al evenzeer tegen de Schutters en zelf tegen verscheide regenten, die als Patriotten te boek stonden aanhouden en men sprak niet minder dan van removeren, plunderen en bannen. Wij waren voornamelijk in zorg wanneer zij den 30 September en 1 October te Vlissingen een groot aantal van de voornaamste huijzen elendig plunderden, en verscheide voorname regenten verpligteden de stad en zelfs het eiland te verlaaten.
Dit bewoog de Heeren Staten van Zeeland om [11] Zijn Hoogheid den Heere Prince van Oranje te verzoeken om zelfs over te komen of wel gecommitteerden te zenden, om de klagten aan te hooren en de rust te herstellen, welke gecommitteerden ook in October alhier in ’s Prinsen jagt aankwamen en op het laast van November naar de andere Zeeuwsche steden vertrokken om dezelve plegtigheid te verrigten.
Transcriptie J. de la Hayze