Dossier: Reisje over de Surinamerivier in 1816
Verslag door Adriaan Francois Lammens van een tocht vanuit Paramaribo naar de eerste watervallen in de Surinamerivier en terug van 13 tot 27 oktober 1816.
1816 Reijs of uitstap na Berg en Daal en de Eerste watervallen in de Rivier Suriname
Zondag 13 October Voor het opgaan der son ging het gezelschap in een zeer gemaklijke tentboot op reijs van Paramaribo, ontnugterde in dezelve, en verpoosden eenigen tijd op de Plantagie Overbrug om de negers die de boot roeiden gelegenheid te geven hun middagmaal te neemen, en sig zelfs te ververschen, de staat der gebouwen, uitgesondert het woon huis, vertoonde aldaar een opmerkelijk verval, ook was de magt der slaven zo gering dat deze Suijker Plantagie weijnig aanziens heeft, in het opvaren besaagen wij met genoegen de boorden der riviere ter wederzijde uitgenomen aan de landingplaatsen der Plantagien met hout bezoomd, reeds was het donker, doen wij de Savane der Joden bereijkte, zodat wij als doen geen gelegenheid gehad hadden, op te merken, dat hoe meer men de rivier opwaards koomt, hoe meer het land sig verheft en heuvelagtig wordt; in het uitklimmen egter aan de Jode Savane was dit reeds opmerkelijk, die buurt of die dorp is op twee plaatsen gebouwd, door een pad dat opwaards loopt vereenigt en drie a vier minuten van den anderen geleegen, op het verheevenste deel staat de Synagogue en het raadhuijs, en hier zou men den heuvel als eene klijne berg aanmerken; wij haasten ons naar eenige verversingen bij den Commandant der militaire post en bij een Heer de la Parra genomen te hebben, om onse reijs te vervorderen, en kwamen om het nagt verblijf te houden aan de Worstelinge Jacobs
Maandag 14 do deeze Situatie werd door ons den volgenden dag opgenomen, dezelven is berg en steenagtig, zijnde alhier de groeve, waar, voor reekening van het Gouvernement de steenen worden gehaald om aan de fortificatien voor stortsteen te worden gebruikt; men boort een gat in de steen plaatst daar in een ijseren bout met een sleuf, deze en het gat worden vol buskruijd gegoten en met kleij toegesmeert, vervolgens met een sisser of lange swaveldraad aangestoken, wanneer een ijder sig verwijderd en het aangestoken buskruijd de steen doet springen, de groote dus losgemaakte steenen worden met vuur zagt gemaakt, en in kleijne verdeelt, om vervolgens naar hunne distinatie getransporteerd te worden, het bijgeloov der slaven rigte hier hunne godsdienstige eerbewijsingen aan een seer groote wormboom genoegsaam op de kale rots geplant, deszelfs ouderdom en aanzienlijke uitgebreijde kroon boesemde eerbied in, en in deszelfs nabuurschap op de hoogte van den alom met rots blokken en uitstekende punten besaaiden grond, had men een heerlijk uitzigt op de rivier; de Heeren die hier eens naar wilt zouden uitzien, waren niet gelukkig op hunne Jagt, en zodra alles weder aan boord van de tent en provisie boot was, roeiden wij de rivier verder op; van tijd tot tijd verhefte sig in de rivier stukken rots en op sommige plaatsen uitgestrekte zandbanken, thans het droge Jaargetijde zijnde, is men al dikwils genoodzaakt de tentboot over de ondieptens te slepen, ten welken eijnde de roeiers sig op zij van de boot in het water begeven, en die ligten, schoon dezelve geen drie voet diep gaat, ook vondt men meer dan een eijland in de rivier leggen, waardoor dezelven aanmerkelijk in breedte verminderdt; op eenigen afstand van de Worstelinge Jacobs bevond sig een kleijne rots eijland Biggy Stone genoemd, waarop een enkele groep bomen van drie a vier in getal en 12 a 14 voet hoog groeien, hier wierden wij volgens gebruik gedoopt, stapten uit de boot wanneer onzer stuurman Arabie een reeds bejaarden door zijne [1v] grijze hairen Eerbied inboezemende neger met de uiterste deftigheid en vriendelijkheid, over een ijder onzer, naar ons, een ruijme hoeveelheid water op het hoofd gestort te hebben, een zegen of wensch uitsprak, het was een tafereel een schilder waardig, hoe den deftigen Arabie deeze plegtigheid verrigte, terwijl roeiers, mans en vrouwen op zijde van de aan de rots gemeerde booten in het water dartelden hij deed met het eerste glas bier dat hem gegeeven wierd eene libatie of plenging op de rots door het zelve op drie plaatsen uittestorten, vervolgens dronk hij; geen der negers dronk zonder eenige druppelen bier op de steen te laten vallen, laat de geheelen omtrek van deze rots blokken dertig roeden in den omtrek gehad hebben; na op deze schilderagtige plaats een half uur vertoefd te hebben, vertrokken wij en nu vertoonden de boorden der rivier niets dan heuvelen en dalen op een rijsenden grond, overal met bos bekroont, wij legden eens even aan op Reijgersberg ook wel grond Juda genaamt, de toegang tot het huijs op een berg geleegen, was verbazend steijl, zo dat in het nederdalen een der negerjongens door gebrek aan voorzigtigheid van eene tamelijke hoogte afviel en in den begin het vermogen niet had van optestaan, en magt opgeligt worden, het had egter geen verdere gevolgen als dat de jongen eenige ligte Contusien had: men onderscheijde nu duijdelijk de sogenaamde Parnassus berg, die men reeds van de Savane der Joden in het verschiet flaauw kan ontdekken, denzelven wierd in het opvaren van tijd meer en meer in den agtergrond duijdelijker ontwaart, en ook door tussenkomst van swaar hout voor het gesigt bedekt, tot dat wij in den namiddag aan derzelfs voet op Berg en daal aanlanden, daar wierden wij door den Heer adminstrateur dier Plantagie, onder wiens geleijde en op wiens vriendelijke uitnodiging wij dit togtje onder nomen hadden, aller gulst ontfangen; wij beklommen nog dien namiddag den berg 400 a 460 voeten hoog, van waar men over de bossen een uitgestrekt gesigt heeft, en duijdelijk op zeer verre afstanden een keten rijsende bergen in het suijden lopende oost en west, en agter de uitgestrekte bossen uitstekende ziet, Het huijs van den eijgenaar staat onmiddelijk aan den voet van dien berg, en heeft zo van voren als op het eene geveleijnde en van agteren een heerlijk uitzigt op de daar dwars voorbij lopende rivier, op een tegen overleggende berg van agteren met bos bekroont aan welken voet in een uitgestrekt savane het horen vee graast op de agtergronden, marmergroeve en het gehugt der slaven, welke bij de plantagie behooren, met een woord de situatie is verrukkelijk, en is treffender daar het gebouw op eene platte soom van 25 a 30 voet boven de rivier is gebouwd en hierdoor het gesigt wijd en zijdt in de omstreken onbelemmerd, de voorwerpen in de verte ontdekt, welker was in den berg een mijn, aan den ingang van welke men nadert, en waaruit een heerlijke stroom water vloeit; deze onvoorsigtig bewerkt storte in, en begraafde een veertigtal menschen, die niet te redden waren, en wierd verlaaten, ook is den ingang als nog in [2] gestord. de slaven waren hier in geen zogenaamde Negerhuijsen vereenigd, zij bewoonden een kleine gehugt aan de voet van den berg op de agtergrond gebouwd, derwaards gaande passeerden wij hun bid of godsdienst plaats, bestaande in een groote versameling van Mokko Mokko planten of bladen, in welkers midden een dode afgehakte stam van een boom sig bevond, die seven voeten hoog was, deeze was rondom met ledige flessen belegt, vier a vijf minuten gaans verder op een verhevene grond zag men overal stukken en brokken van wit en root geadert marmer uit den grond rijsen, zijnde het hier een marmergroeve, die niet bewerkt wordt, en in een plaats, waar de winst van den neger Berg en daal is een houtgrondt op vijf guldens ’s daags wordt bereekend niet te bewerken is, hoe het zij Berg en daal is belangrijk, zo wegens deszelfs situatie, actueele staat van bewerking als mogelijke, hoe wel onzekere rijkdom, welke derzelfs delfstoffen zouden kunnen opleveren.
Dingsdag 15e do Naar de Breakfeast of het deJeune a la Fourchette en de middag slaap, zouden wij op den berg tee drinken, eenige Heeren namen de gemakkelijkste en langste weg, andere de kortste en de steijlste, deze laaste beklommen ook de neger meijden, die water tee kopjes en wat meer benodigt naar boven bragten, het teewater wierd door brandende voorloop kokende gehouden, het ongeluk wil dat een weinig daar van op het droge gras storte, dat daar door in brand geraakte, een der Heeren zeer vermoeid en willende rusten in het opklimmen, bevond sig juist in de rigting van het vuur, dat voortliep: om een gevaar dat hem scheen te drijgen te ontlopen, is hij genoodzaakt opnieuw zijne kragten intespannen en kwam boven, maar ook zo uitgeput, dat hij sig op de bank mogt nederleggen, en op het punt stond van in beswijming te geraken, ruijmte van water dat hem wierd toegedient, rust en koelte herstelde hem ras, edog hij behielt dien dag eene merkelijke swakheid als een gevolg der bij hem aangewende sterke inspanning: het vuur klom den berg op en hier door werd een aantal springhanen uit het gras gejaagd, on de zelve waren zeer fraaije soorten:
In den avond bragt de neger Jager een wilt varken van de tweede soort pakier genoemt, en een schoone vis Haijemaa, zijnde als gemarmert en van groote als een zeer grote karper edog wat langwerpiger.
Woensdag 16e do den volgenden dag zouden de liefhebbers Jagen, ten dien eijnde zakte wij de rievier af, en stapten bij Weltevreden aan de wal, en drongen het bos in, de neger Jagers, meende men, zouden wilt op doen, en naar ons toe jagen, edog naar hierop een anderhalf uur vrugteloos te hebben gewagt, retourneerden wij, een van de Heeren schoot een kuijkedief en een klein vogeltje; de neger Jagers hadden gelukkiger geweest, die bragten mede een haas, dit dier lijkend veel eer een klein varktje, dan een haas, is gevlakt, voorts hadden zij een Trompetter en twee boskalkoenen geschoten; ik behoef er niet bij te voegen, dat dit wilt een zeer aangenaam voedsel oplevert. wij aten ook zogenaamt buffel vlees, of het vlees van de Tapier van deze dieren wierd een Jong op bergendaal opgebragt, was zo mak en tam als een huis dier en wandelde ongehindert zo wel in als buijten huijs, het was drie a vier maanden oud, laag op de pooten ter wederzijde van het lighaam gevlakt met een beweeglijke snoet vijf voet lang en een klein staartje, de ooren met een wit randje getekend; overige gelijkt een varken, laag op de pooten met een platte breede rug, woeg reeds naar gissing meer dan 100 pond; zij worden wel 400 a 500 pond swaar buijten dit dier was er ook in een hok een levend Conijn, hier Conie Conie genoemt, groter dan het Europische, niet zo zittende en springende, maar meer loopende, in deszelfs bewegingen, [2v] had een breede vooruitstekende snoet en was bruijn van hair groenagtig naar agteren over de rug.
Die liefhebbers van swemmen waren, namen dit vermaak in den namiddag, een van de Heeren had ambitie om het varen met een kleine indiaanse Corjaar te beproeven, in het begin sloeg hij er telkens mede om, dog naar een uur oefening reusseerde hij zo wel, dat hij die met de pagaaij of Perel bestuuren konde, en bragt waar hij wilde.
De Rivier was uitgesondert in de Geul van twee tot vier voeten diep met eene langsame gloeieng van den grond, schoon het getijde of liever het opstoppen van het boven water door de vloed een rijsing in dit Jaargetijde van drie a vier voet daarenboven geeft: dog in de regentijd swelt de rivier zodanig, dat het water tot aan de platteforme stijgt, waarop het huijs is gebouwd; hebbende de rivier dan wel 25 a 30 voeten diepte; als dan, bedekt het water alle de omleggende Savanen en wordt derzelfs breedte meer dan een half uur, dogthans inde drogetijd binnen deszelfs bed bepaald, is de breedte geen vijf minuten.
De Tapier wierd dezen dag met moeite tot in het water gebragt en doen scheen hij zijn flegma te verliezen, hij swom met veel drift de neger Jongens agterna, dompelde die sig in der water, hij duijkelde hen na, en daar zijn tanden niet te vertrouwen waren, vreesde de Jongens gebeten te zullen worden, en een ijder was wel te vreeden dat hij het water wederom verliet, alsdoen hernam hij zijne gewoone bedaardheid, ik noteer als een bijsondere eijgenschap, dat het dier altoos zijn mest in het water der rivier ging maken, niet tegenstaande hij ten dien eijnde, telkens dertig voet van de stijle rots met moeite af en op mogt klimmen.
Donderdag 17e do Donderdag voeren wij de rivier op, naar een gedeelte der kost gronden van de Plantage door de negers Overheemssorg genaamt, hier bestegen wij een vrij steijlen berg; men verdeelden sig in twee partijen, de Jagers namen de eene weg door het bos wij met ons drien namen een ander pad en hier door afdalende en niet weder te rug willende gaan, raakten wij zodanig, tusschen de struijken, Macaas, of planten met doorns bezet en afgekapte en naar beneeden gevalle Takken en kronen van boomen bezet en verwart dat wij meer dan een uur hebben moeten worstelen om er door te komen, schoon nog twee negers met kapmessen ons te hulp kwamen om een weg te baanen, daar dit nu, op den vollen middag gebeurde, in een brandende son, sonder schaduw, was dit het vermoeiste deel der reijse, voor die welke daaringedeelt hadden, edog wat verversingen herstelden ons ras, en wij ondervonden zo in dit geval als in alle andere wat het in sig heeft de wilde bossen door te trekken, in deeze streeken, daar het groeiend rijk, den gebaanden weg al spoedig weder vult met lianen of bostijtij awarra en andere met doorns bezette struijken, den avond derte men ons Cabbeswormen, zij zijn een vinger dik geelagtig met een swarte kop, de worm van de meijkever niet ongelijk ingedaante, uit dezelve koomt een swarte kever of Tor, gebraden smaaken zij naar zeer vet en hard gebraden vis, de kop smeet men weg.
[3] De neger Jagers bragten een ree donker bruijn een vormig gekouleurt, en een zeer groote Roch waar van de pinnen of stekels afgesneden waren, men zegt, dat die daar mede gekwest wordt, moeilijk geneest, men snijdt er u tegen, even als tegen de slangen, dat dit laatste den mensch beveijligt, niet zo zeer voor de beet, als wel voor de gevolgen daar van, geloof ik, ik heb een levendige slang door een Europeaan, die gesneden was ongestraft zien behandelen, het dier scheen als geparaliseert, en liet sig zeer gewillig in het geestrijk vogt doen, waar in het stierf: het snijden geschied aldus, men snijdt of geeft uw tien klijne sneedjes die verdelende op vier plaatsen, twee aan de linker arm en regter been, en drie aan de regter arm en linker been, daar in wordt slangepoeir gevreeven, dat swart is, en zoude bestaan uijt gebranden en tot poeir gemaakte Slange koppen en slange kruijd en nog eenige ingrediënten, men zegt, dat de Snijding dadelijk naar de beet gedaan, al heeft het vergif reeds eenige voortgangen gemaakt het leven van den mensch behoud, en de dodelijke beet in een zeer ordinaire wonde verandert, hoe het ook zij het is eene geringe operatie, en mag bij de inenting der pokken of liever vaccine vergeleken worden, uitgesondert dat op dezelve geen indispositie hoegenaamd volgt.
Vrijdag den 18e do In den nagt tusschen donderdag en vrijdag hadden eenige Heeren gevoel van het gebruik van het water, evenwel de roering in de ingewanden had geen kwaade gevolgen, ons gezelschap wierd door nog een Gast uit Paramaribo vermeerderdt, de Jagers bij meerdere wilt, bragten een vos mede, die niet zo scherp van snoet was als de Europeesche hij was zeer donker Castanje bruin en had de staart witagtig geringd.
Zaturdag den 19 do De besigheden van de Zaturdag waren meest dezelve als der overigen dagen, het gezelschap wierd vermeerdert met twee Heeren die van Victoria retourneerden,- zij zouden den volgenden dag benevens het heele gezelschap de Togt naar de water vallen onderneemen.
Zondag den 20e do en ten dien eijnde wierden den Zondag vier Groote Corjaren, waaronder een tent Corjaar ijder bemand met tien a twaalf roeiers meest negerinnen en twee stuurlieden een van voren en een van agteren, met roeispaanen pagaien of perels voorzien, om ons de rivier op tegen de stroom te werken, wij voeren de rivier op tot Victoria een hout grond, eijgendom van de mineraal Compagnie, daar zijnde wees men ons aan de overzijde der rivier een weijnig benedenwaards, den berg waar men weleer een mijn had bewerkt, dit werk was reeds lang verlaten, en men wist ook niet te zeggen, in hoe verre dit al of niet aan de verwagting had beantwoord; ook dit Victoria was een verheven grond, en goede steen worp van het huis was een soort van fortficatie, bestaande uit eene insluijting omringt met palisaden, waar in de Caserne wagt, en verdere vereijste tot defensie hoe wel in een merkelijke staat van verval, het was de laatste post aan deze rivier. Schoon Hugesburg over de Sarakreek een eijnde opwaards de rivier gelegen nog bezet was, en als een geavanceerde post kan aangemerkt worden: de opstopping van het water gaf nu inde drogentijd slegts eene rijsing van drie duijm, dan in de regentijd is dit verschil zeer groot, thans bijna overal waadbaar, rijst de rivier als dan geweldig en doet die meer dan dertig voet swellen, de voorgrond, langs welke men naar den berg waarop het huijs gebouwd is, gaat, is dan geheel overstroomd en daar het bed der rivier en de ruijmte om het water loop te geven, wanneer de rivier uit hare oevers treed naauwer en meer bepaald is, is hier in de regentijd een geweldige stroom, voor dat wij aan Victoria kwamen, hadden wij reeds [3v] door de insluijting der rotsen die hier overal het bed van de rivier uitmaken, eenige Raselingen van water daar waar wij tussen dezelve doormogten, Ja eenmaal vonden wij zo veel tegenstand, dat wij drie a vier maal teruggestoten, de Corjaar beneden de stroom mogten verlaten, om die daar door te ontlasten, wij klommen met veel moeite op dit rotsagtig bed, en nadat de schuijt als nu verligt boven de stroom was geraakt, stapten wij weder in dezelve; wij maakte halte in het bos, verfristen ons daar en vervolgden de reijs, de Twee raselingen of vallen die wij hier overvoeren waren genaamt Brokko Pondo, naar eene aldaar gebrooke pont, en Quaco Grond; wanneer wij een bewoonde plaats naderden of verlieten zongen onse negerinnen, zij herhaalden de zelfde zang tot verveelens toe: het begin was een soort van recitatief de laatste lettergreep wierd wel een halve minuut gerekt.
Het mag belangrijk zijn of niet, dit zijn drie a vier van die gesangen.
So menij Bakra hoeman habie monie
ijder blanke vrouw heeft geld.
San hede yoego habie Jobo hoeman, den hoeman no kan helpie
waarom hebt gij de blanke zijn wijf genomen, het wijf kan het niet helpen.
Wie disie no habie bigie familie, da kaka, sisa anna, nen gre lafoe wie
die geen groote familie hebben, zijn niet geteld, suster Anna, de negers laggen ons uit.
the hoen Jerie Bangaman dawie
als gij muzikanten hoort zijn wij het.
Wij bragten den nagt op Victoria door, men gelieve aan te merken, dat buijten den omslag van het benodigt getal roeiers, ook alles medegenomen wordt, wat tot mond behoefte, dranken en slapingen hoordt. Het telkens lossen en laden der boten neemt veel tijd weg, het reijsen egter in de Colonie heeft dit gemak in sig, dat men op ijder Plantagie waar men wil voet aan de wal zet, men slaapt daar, gebruik de provisies die men mede brengt, en nodigt de Directeur aan Tafel.
Maandag 21e do Den volgenden dag naar het ontbijt, vervolgden wij de reijs, wij hadden van tijd tot tijd veel moeite om de stroom die ons tegen was te overwinnen, eindelijk wierd de rievier zodanig met rotsen doorsneden, dat op een matigen afstand dezelve als toe gedamt scheen, het verstaat sig van zelfs dat zodra het water in de regentijd maar drie a vier voet rijst het meerendeel dier rotsen bedekt zijn, wij passeerden de val van Hugesburg en kwamen aan die plaats, alwaar een blokhuijs staat en de Sarakreek bestrijkt, welke aan de overzijde der rivier in de Suriname haar water stort, men sprak er van of deze post, die niets meer dan als een avance voor Victoria kan worden aangemerkt, zoude ingetrokken worden; naar het dejune a la Torchette aldaar genomen te hebben, stapte wij weder in de boten, en voeren voort, op een dier rotsdammen of eijlanden, stond een aantal gewapende bosnegers van de Sarramakaners, met hunne vrouw en familien, eenige van dezelve voegden sig bij ons, om ons door de vallen te helpen, als zijnde die lieden daar zeer bekend, zeer sterke en bekwame roeiers: wij passeerden de val Kamwater genaamt alwaar twee stroomen in een regte hoek van boven naar beneden met veel drift samen schieten, en waar wij beneden strooms allen uit de Corjaren stapten, en de vaartuijgen met moeite boven gewerkt wierden, dezen hoek gepasseerd, kwamen wij weder in stil water, en roeiden nog eene geruijme tijd voor wij aan de val van Arasoubanja arriveerden, die was te wa [4] ter niet te passeeren, en wil men verder dan moeten de Corjaren over de steen rotsen gedragen worden, tot in het stille water: het was een schilderagtige vertoning de rivier ter wederzijde door het steen rotsig bed te saam gedrongen zijn water schuijmende te zien storten door de eenige opening, naar gissing 50 voet breedt, en daar een Cascade vormen van vijf a zes voet hoogte en met gedruis afvlieten, zodat op de lengte van meer dan honderd voet de val wel op twaalf voet mag berekend worden, alles omringt met hoge bossen door de natuur geplant, waar de bijl nimmer aangeraakt heeft, want boven de Sarakreek en Hugesburgh zijn geen etablissementen al van weggelope negers en inboorlingen: hier was het eijndpaal van onse geprojecteerde uitstap, wij retourneerden dus langs denzelven weg, en daar wij de stroom van het afvlietende water in ons voordeel hadden, was onzen voortgang vrij snel, aan het kamwater bleven wij nu in de Corjaren zitten, zodra wij bij de val kwamen had het seer veel van het aflopen van een schip, wij schepten water, en doen wij den regter hoek van het rotsig bed of eijland omvoeren, kwam een tweede stroom met zo veel gewelt op ons aan schieten dat deszelfs voortdrijvende kragt zijdelings de tent Corjaar vatte en wij tot tweemaal water schepten, tot dat wij door de schuijmende stroom in een stiller water gevoert worden, het was schoon zeer schoon, voor de beschroomden verschrikkelijk, maar ons trof het als een van die belangrijke werken der natuur, welke men steeds met opgetogenheid beschouwd. Wij liepen de Sarakreek in besogten daar twee dorpen van bosnegers, en wierden door hun met vriendschap ontfangen, en op musiek en spel onthaalt, onse komst hadden wij hen door herhaalde snaphaanschoten bekend gemaakt, hetgeen door hun beantwoord wierd, bij een dier gehugten was een grote cancantrie boom het voorwerp van hunne eerdienst, bij het andere passeerden wij een soort van wagthuijsje, in welk twee houten bollen stonde opstaaken, waarop iets, dat op een menschen aangezigt verbeelden flaauw geschetst was, met een klein vedertje erop, denkelijk ook een voorwerp van godsdienst. De toegangen tot de dorpen die omtrent een kwartier van het water van de kreek afgelegen waren, waren door het bos gehakt, en gants niet gemaklijk; met een kreekje doorsneeden en door verzakkingen toeganglijk te maken, het was er zeer sindelijk dog zij bezaten weijnig industrie, wij vonden bij hun niet dan eenige halssiraden en swarte commen te koop. Het waren schoone menschen van gestalte; naar een korte tijd bij hun te hebben vertoeft, verlieten wij hun, wederom wierden over en weder met snaphanen geschoten, een van hunne Corjaren verzelde ons tot op het rotsig eijland bij de val van Hugesburg, dansende schietende en op den Trommel slaande in de Corjaar, zij bragten vervolgens hun musiek aan het uiterste eijnde der gemelde rotsbank en Trommelden daar tot zij ons uit het gezigt verlooren hadden: de dorpen dier negers waren genaamd Lonco Grond en Captein Pietri Grond: ‘t zij dat onze stuurman /want de bosnegers hadden ons verlaten/ de weg niet wel wist, of dat den donker die inviel hem verbijsterde, wij die in de tent Corjaar waren, dwaalden dan over zandbanken, daar wij telkens vast raakten, dan stoten wij tegen steenen, naar dat wij Hugesburg voorbij gevaaren waren, sodanig, dat wij niet voor zeer laat te Victoria aankwamen, en men over ons zeer veel ongerustheid had gehad, hier sliepen wij;
Dingsdag 22e do in den volgenden dag, zakten wij de rivier verder af om weder naar Berg en daal te rug te keeren, men had die plaats daar wij eenige dagen te voren op Overheemssorg in de ruijgte zodanig gedwaalt en bezit geweest [4v] waren toen in brand gestoken, de vlam rees wel tachtig voet in de hoogte, en vermeerderde de warmte van den dag tot die van een gloeienden oven gedurende de tijd, dat wij daar voorbij voeren.
Woensdag 23e do Woensdag hield men rustdag, het gezelschap vermaakte sig met naar de schijf te schieten, en den avond wierd het nog onverbrande gras op den berg aangestoken, dat men Jaarlijks doet in den drogentijd, om daardoor nieuw gras bij de regentijd te hebben, het gaf een fraaije vertooning het vuur verdeelde sig in gangen, zo dat men sig hier door in het klein een denkbeeld van een brandende en vloeiende lava kon voorstellen.
Donderdag 24e do Donderdag zouden wij met stinkhout in een kreek gaan vissen, ten dien eijnde begaven wij ons in het bos, op sommige plaatsen was de weg maklijk genoeg dan op andere zeer steijl en met bomen en struijken water doorsneden, zodat het nog al moeite om, niet tegenstaande de negers met kapmessen voor uitgingen, aan de kreek te komen, die wandeling duurde bijna een uur, het hout was in knuppels gehakt, en wierd aan de eene zijde gekneust, wanneer het een onaangename Seepreuk verspreijde, hier mede wierd het water geslagen, en veel vis die beneden stroom was kwam als bedwelmt boven wij vongen dezelve en schepten die met mandjes uit het water eenige wierden met de Pijl geschoote, alle waren ons vreemd en niet als uit de beschrijvingen bekend een aantal van die soort die men klipvisjes noemt, het bijl buikje, de sidder of beefaal en een derde soort van blootrug niet in het werk van Bloch beschreeven wij namen het deJeune in het bos, waarna wij langs denzelven weg naar huis terug keeren, men had op een plaats in het bos een sterke Muskusreuk gerooken, dat men toeschreef aan een slang, welke of daar digt bij sig verschool, of daar kort te voren geweest was, slegts een der Heren zag eenmaal een slang die spoedig sig verwijderde dit kruijpende ongedierte hoe menigvuldig, en verscheijden hetselve alhier zij, ziet men zo zeldzaam, dat het gevaar daar voor minder is dan men sig voorsteld; men plukten in dit bos drie bladen van het Slange kruijd dit in de hand hebbende, wordt gezegt, men de slang sonder gevaar aanvat, het zoude ook uitmaken en komen in de samenstelling van het slange poeder: wij deden een uitstap om twee grote Crocodillen in hun verblijf op te speuren, maar vrugteloos, door de droogte hadden zij sig verwijdert, om een meer vogtigen plaats op te zoeken.
Des avonds was er Spel, dat is de Negerslaven dansten op muziek, dit musiek bestaat uit een lange holle stam, waar over aan het een eijnde een vel is gespannen, en een of twee korte ditto trommels waar op zij lustig met de hand, een en het selve thema volgende slaan, dit word geaccompagneert door een vierde musikant die op een doorboord kistje met twee stokjes slaat, en door rammelaars bestaande uit aan een geregen doorgekleefde noten waar mede de negerinnen rammelen makende altoos aangolvende beweging met hun lighaam zijdelings zonder van de plaats te gaan, en Singende op een Teemende Toon enkeld spreuken of afgemokke woorden, bij voorbeeld Massera ho, Massera he Mijn Heer O’ Mijn Heer en dit herhaalden zij soms meer dan een quartier uure, het danssen bestaat in eenige weijnige houdingen van het lighaam, en met de voeten een weijnig heen en weder te miggelen en tusschen beijde, eens voor en agterwaards elkander voorbij te loopen, Zij komen daar met hunne beste klederen, be [5] staanden, bij de vrouwen, in een aantal doeken om het lijf geslagen, en een ditto los over het boven lijf als een sluijer om geworpen, dit vermaak wordt ruijm met dram bevogtigd, men oordeele over het vermakelijke van zo een spel dat soms twee a drie dagen en nagten aanhoudt bij te woonen, midden onder het danssen haalde men een stoel, en de dansseressen plaatsen sommige Heeren en droegen hun onder musiek de danszaal rond: op de Plantagie in de beneden rivier is dit niet in het gebruijk; maar de negers hebben hier een groote naam van gehegtheid aan de blanken, ook worden de mannen niet geslagen, dat ook in een hout grond minder noodzakelijk is, om dat zij steeds van ieder boom twee Planken de twee buitenste namentlijk, voor sig behouden en die verkopen, indien zij vlijtig werken, kunnen zij van maandag tot donderdag de hun opgelegde arbeid hebben afgewerkt, voegt hier bij dat zij voor hun eigen kost en onderhout moeten zorgen, ten welken einde hun de nodige kost gronden worden aangeweezen, en een maand genoegsaam tot de bewerking wordt vergunt, hier door zijn zij nader tot de maatschappelijke beschaving, dan de negers op Coffij Suijker en Catoen Plantagien, waar de slaaf op het produkt niets wordt toe gelegd, en ook sonder nadeel der plantagie toe te leggen is, daar alles afhangt van de Jaar Saisoenen, meer of minder voordeelige pluk, ter wijl op de Hout gronden alles steeds op de zelve voet Jaar uit Jaar in rondloopt en een meer vaste berekening geeft.
de Negers van Berg en daal zijn alle gewapend en zeer goede Jagers uit eijgen beweging bevogten zij de bosnegers en bragten hunne Vrouwen ten getallen van meer dan twintig en die hun ontroofd waren van dezelve terug, zij kreegen tot belooning Zilvere armbanden – men dansten in de gallerij, om dat de Steenagtige grond voor het Huis hun niet toe liet op dezelve met de bloote voeten te dansen.
Vrijdag 25edo Vrijdag den 25e vertrokken wij wederom van Berg en daal, alwaar wij met vriendschap overladen, en waar de warmte schoon de Thermometer van Tarenhert in de schaduw 92 graden tekende niet hinderlijk was, wij vernagten op de Worstelinge Jacobs, daar men steenen liet springen, om ons zulks te laten zien, wij deden onderwegen bezoek op de Plantagie Florentia bij de Heer La Parra, die ons met distinctie ontfing en ter middag maaltijd nodigde, dit sloegen wij af, en vervorderden veel eer onze reijs.
Zaturdag 26edo Zaturdag arriveerde wij aan de Jode Savane, hier zagen wij de aanzienlijke Sinagogue en de raadsaal, want de Portugeesche Joden, hebben hier een eijgen Regtbank, vandaar gingen wij naar de Post Gelderland, aan het eijnde van het Cordon dat tot de Comewijne loopt, gelegen op zij en in de nabuurschap van de zelve, daar men het gebergte af daalt vondt men een bron die zeer goed helder en fris water oplevert: de grondt was hier witagtig zand, en had op een afstand een kalkaartig voorkomen, en was in den agtergrond met kreupelhout bezet, hierdoor mogten wij een uur wandelen, of gaan om een dorp of gehugt van Bokken of Bokkaneeren te bereijken, het was verbazend warm, te meer daar het overal witsant was, en geen schaduw met uitzondering van twee klijne Streeken bos, daar wij wat schaduw hadden, de mans waren afwezig en de vrouwen niets minder dan bekoorlijk, dit volk heeft een flegmatiek beschroomd en misvormd voorkomen, [5v] kort, dik, buijtig met grove gelaatstrekken en sluijk haar, dat zij somwijlen tot een aanzienelijke lengte laten groeien,- bruijn van vel met roucou geverwdt, hebben in de ooren soms houte rolletjes, en door de onderste lip Spelle Steeken met de punten buijten waards, de benen door het winden van dezelve in de eerste Jeugd even boven de voet en even onder de knie, tot een tengerheid gebragt, die met de massa vet die er boven op waggelt leelijk afsteekt, schoon zij het voorkomen van luij hebben, en niet die activiteijt als de bosnegers vertonen, bezitten zij meer industrie, schalen en potten worden door hun van kleij en gestote kool gemaakt, en zij weten die uit de hand zo rond, als onze pottenbakkers met hun wiel, te maken, zij laten die vervolgens in de son drogen, en roosten die, naar ze met roucou rood geverwt te hebben, op het vuur zij maken zeer goede hangmatten zonder weefgetouw, spannen de scheerdraden op een raam, en steeken met een pennetje den inslag door, het Catoen daartoe gebruijkt wordt door hun zelfs gesponnen, zij maken ook gordels van het hair van twee Aapen, swarte gordels van dat der Coiaken, bruijn van dat der baboen. ik sag een soort van open Schuur op de wijse van een wagenhuis, dat in zijn balken en binten even regelmatig als in Europa was opgetrokken, wij kogten het een en ander van hun, op de Savane geretourneert namen wij de breakfeast en vertrokken naar Overbrug daar wij vernagten.
Zondag den 27edo Den volgenden dag deden wij een aanzienlijke wandelings langs het Communicatiepad, dat bij deeze planatagie begint en in Parra / een streek zogenaamt naar de parrakreek welke er doorloopt / eindigt wij sagen ook hier hoe men een gedeelte van het bos hadde verbrand, daar kort in zoude geplant worden, en merkten aan, dat het geen in deze streeken verbrand en weggeworpen wierdt, een aanzienelijk rijkdom in Europa zoude zijn; zo veel verschil is er in de vestiging van den mensch in de verschillende oorden der wereld, wij passeerden een gedeelte van den morgen op die Plantagie, en arriveerden laat in den avond in Paramaribo.
Niemand onser had eenigen hinder van de reijs, Patat, Serapat luijzen, vooral de eersten waren de eenige kwellingen van de reijs.
Een ijder onser was ten uijtersten voldaan over den uitstap, en eenige hadden die nog wel eenige dagen willen rekken.
Transcriptie J. de la Hayze