Dossier: Inzet van Europeanen als arbeiders in Suriname

Is het mogelijk in de Kolonie Européers als Arbeiders te vestigen? Zoo ja, op welk eene wijze zoude men dit kunnen beproeven?

Voorgelezen in het Surinaamsch Departement tot Nut van ’t Algemeen den 2 Februarij 1819
door den Heer Mr A.F. Lammens.

Mijne Heeren Geachte Mede-Leden!
Dat deze Kolonie eertijds ongezonder was dan thans, is algemeen bekend,- dat men al veel heeft misgetast in het bepalen der oorzaken, waarom voormaals de menschen eerder onder den invloed van het Klimaat bezweken, dan heden, meen ik in mijne voorgaande leesbeurt genoegzaam te hebben aangetoond, - dat dus het meerendeel der gevolgtrekkingen op deze valsche gronden gebouwd, geen steek konden houden; meen ik even onbetwistbaar te zijn, dat men door het in het ligt geven van mijne verhandeling, Over de oorzaak der sterfte in de Kolonie als niet zijnde een gevolg van mishandelingen, van de dwalende begrippen ook in deze zal [2] terugkomen, is niet wel te voorzien.

Ik las onlangs van iemand, (den Jongen Heer Reijnst) dat die aan de Landziekte alhier was overleden. - Wat is nu die Landziekte? Niets anders dan eene kwalificatie zonder betekenis, ten zij men daardoor verstond, de Boassi (Lepra) en dit was het geval niet. Den Jongeling is aan eene ziekte gestorven, die niet meer eigen is aan dit Land, als aan alle andere Landen. - Evenwel eene zoodanige advertentie is geschikt, om den waan te behouden, dat deze streek even ongezond is als men die te voren beschouwde. Geen hondert verklaringen van het tegendeel, zijn toereikend bij het publiek, om zoodanig eene bij de Kouranten gegevene advertentie, tegen de waarheid te verzwakken.

In alle Landen sterven menschen, in alle tijdstippen des levens, waarom dan minder hier? Van de aanleidende oorzaken, als ongebondenheden, een zwak gestel, en wat dies meer zij, wordt niet gesproken. Daar gaat men losjes overheen. Het schijnt wel dat men in de kolonie alleen sterft, ja, alleen niet mag sterven, hoezeer men door onmatigheid, en eenen verkeerden levensregel, zich al [3] dikwijls den dood op den hals haalt.

Indien men van een Guarnisoen, sterk 1450 man, in den tijd van drie jaren, maar aan overledenen, hunnen natuurlijken dood gestorven, heeft een getal van 163 (#) dan immers is dit niet te vergelijken, met het verlies, dat men in de Guarnisoenen van Sluis, Sas van Gend en andere ongezonde plaatsen in den Militairen stand ondervind, en zeker, zijn de Militairen, naar de kolonie gezonden, niet uitgezogt geworden, uit eenen verbazenden hoop menschen, om daar juist de gezondste en sterkste uit te nemen, - men weet genoeg, dat dat lieden zijn, van allerlei jaren, van allerlei levenswijs, en die door wachten en tochten, het meest aan den

(#) Van de Militaire Vrouwen waren er 2
en van de Kinderen 3
Dus te zamen 5 Overleden
Daar ik niet weet hoe groot het getal der vrouwen en kinderen is, kan ik de proportie der gestorvene tot de levende, ten dien opzichte, niet opgeven. Van het Guarnisoen heeft men dus jaarlijksch verloren nog geen 4 Pr Ct of van de 26 een man, terwijl door hun, eenige zeer ongezonde posten, zooals Bakra Mazanga, Victoria en andere bezet worden en waarvan de jagers, ziek als Geesten, van tijd tot tijd, naar het Hospitaal teruggezonden werden.

[4] schadelijken invloed van het luchtsgestel zijn blootgesteld. Dit voorbeeld zal toch wel iets afdoen, om op dien grond tegentespreken de algemeene opinie, aangaande de ongezondheid der Kolonie.

Het woord Landziekte en Ongezondheid van het klimaat, is op twee wijzen genoegzaam hetzelfde uitgedrukt, of om het eenigzints anders voortestellen, men is van oordeel (het Publiek, de algemeenheid namentlijk der menschen in Europa) dat het klimaat in deze Kolonie zoo ongezond is, dat om te kunnen blijven leven, even zoo lang als in het Vaderland, men een soort van doodelijke ziekte, bijzonder aan de Kolonie eigen, moet gehad hebben, waardoor men als geacclimatiseerd wordt, zooals men voordezen in Holland pleeg te zeggen, van iemand op wiens leven men rekende, “Hij heeft gepokt en gemazeld”, even als of het een vereischte was om lang te kunnen leven, dat men juist de kinderziekte en de Mazelen moest gehad hebben.

Het tegendeel is eigentlijk de waarheid, want die veronderstelde ziekte, van welken naam dan ook, verzwakkende de constitutie van den mensch, maakt hem juist minder [5] geschikt om te blijven leven, om tegenstand te kunnen bieden aan een ongezond klimaat, tenzij men wilde veronderstellen, dat door onmatigheid, zoodanige ziekte wierdt op den hals gehaaldt, en dat den mensch, daar door en door de vrees des doods, wierdt genoopt, om de aanleidende oorzaak der ziekte te vermijden, doch de minste menschenkennis die iemand heeft, zal hem genoegzaam hebben leeren zien dat door ziektens geene kwade hebbelijkheden of moreele gebreken worden genezen, immers dat dit zeer zeldzaam is.

Dit vooroordeel nu, aangaande de ongezondheid van het klimaat, heeft verdere gevolgen, het schrikt de menschen af, om zich hier te vestigen, om zich te begeven naar een land, waar het geopend Graf als het ware hun verbeid.

Dit vooroordeel, wel verre vanuit ons midden te zijn weggenomen, geeft eenen diepen indruk op zoodanigen, welke reeds hier gevestigd zijn, zij beschouwen zich zelven als beneden hunnen waren staat van gezondheid en kracht, zij maken zich diets, [6] dat hun ligchaam en ziel, verzwakt, zij geen tegenstand kunnen bieden, aan inspanningen, die hun in Europa eigen waren, zij geven zich over, aan een werkeloosheid, daar zij zich in Europa over zouden schamen. Den eenen plant het denkbeeld over op den anderen. Men heeft slaven om voor zich te laten werken. Waarom zoude men het zelfs doen? Den mensch heeft eene algemeene genegenheid om gezag te willen uitoeffenen en te genieten zonder zich veel te vermoeijen. Dit denkbeeld is aangenaam, aan een ieder, het daalt van den meester op den slaaf. In Europa brengt de Kolonist hetzelve mede. Deedt hij dit niet, hij zoude over zijne werkeloosheid blozen en eindelijk wordt het als eene algemeene waarheid aangenomen, even ongerijmd, als voordezen het stelsel van den loop der Zon om de Aarde.

Wij willen wel toestaan dat hier op eenige uitzonderingen vallen, doch het getal der zoodanigen is zoo gering, dat hun gevoelen althans geen indruk maakt.

Hier vandaan al verder de veronderstelling dat geen Européer als werkman bestand is [7] tegen het klimaat, en in deze kolonie wordt wel eens aangevoerd, tot staving van dit stelling, het voorbeeld der Zwitschersche Volkplanting in Para aan het Oranje-pad. Deze lieden vestigden zich aldaar in het jaar 1752, en vier jaaren daar na, bij het einde van 1756 was den toestand zoodanig, dat die Volkplanting als luije-lieden en Malinkers wierden omschreven. Ook is dit Etablissement ongevoelig tot niet geloopen en van het bestaan dier inrigting, weinig bepaalde inlichting te bekomen.

Voorzooverre ik heb kunnen nagaan, waren er omstandigheden voor handen, die moesten medewerken, tot deszelfs ondergang: Vooreerst: Bevonden zich op dat Oranje-pad een aantal slaven werkende.
Ten tweeden: Wierden de Zwitsers wel tot eene zekere hoogte ondersteund door het Gouvernement, doch niemand hadt direct belang, bij hunnen welvaart, en de policie was daar in weinig werkzaam.
Ten Derden: Was de plaats ongeschikt, tot een Etablissement van dien aart, als zijnde zandige-barre-dorre-gronden, en die menschen onder geen bepaalden regel, of met eenig [8] vooruitzicht werkzaam.
Ten Vierden Schijnen zij onder Directie gestaan te hebben, van een Directeur, op den voet van Slaven, terwijl noch voor hun moreel noch voor hun maatschappelijk bestaan genoegzaam gezorgd wierdt.

Het eerste moest ten gevolge hebben dat zij zich of gelijkstelden, of wierden, met de Slaven aldaar werkzaam, oftewel, dat zij door een gevoel van eigenwaarde, zich meer achtende als die Slaven, niet met hun gelijk wilden werken, waartegen zij in hun nadeel zullen gevoeld hebben de zorgen die hun drukten, en waarvan den Slaaf ontheven is. Dit gevoel van ongeluk zal hun ontmoedigd hebben.
Het tweede zal veroorzaakt hebben, dat zij niet meer zullen hebben gewerkt, dan volstrekt noodig was, voor hun bestaan en eindelijk, zich aan lui en ledigheid hebben overgegeven. Dat er hierdoor twisten en oneenigheden zijn ontstaan, die het Etablissement al spoedig hebben doen vervallen, was te voorzien geweest.
De derde omstandigheid, was van dien [9] aart, dat in plaats van bemoedigend, die alleen in staat was, om het Etablissement te doen mislukken.
De vierde moest hun wars en halsstarrig maken. - Het is dan niet te verwonderen, dat dat Etablissement, niet heeft kunnen blijven bestaan.

Dat nu de algemeene denkbeelden van de zwakheid der Europeanen, om aan het klimaat, als werkende menschen, tegenstand te beiden, zoo hier als in Europa, gesterkt door een voorbeeld in de Kolonie, de zaak als voldongen doet beschouwen en met dat al, indien de Volkplanting zal blijven bestaan met de afschaffing van den Slavenhandel (niettegenstaande de temporane verzachting daarin toegestaan) het noodig zal zijn, door vrije-handen de kolonie te bebouwen, is het mij voorgekomen, dat men dit onderwerp, wel opnieuw nog eens mag doordenken. - Men is van zoo veel algemeene stellingen teruggekeerd, welligt dat deze ook zijne zwakke zijde heeft. Konde men eenmaal aantoonen dat het vestigen [10] van werkzame Europeanen in de Kolonie kon plaats hebben, de wijze hoe aan de hand gevende en wierdt dit met der daad door een goeden uitslag bekroond, - welk eene bijdrage tot Nut van ’t algemeen! De taak is zwaar, ik gevoel mijn onvermogen, - dan Mijne Heeren! de toegevenheid die in alle uwe oordeelvellingen doorstraalt, bemoedigen mij om in eene zaak van dat gewigt, mijne bedenkingen voor Uwlieden zoo kort mogelijk openteleggen.

Om het onderwerp regelmatig te behandelen, zal het eerste point van onderzoek moeten uitmaken of den blanken Europeer zwakker zij dan den zwarten Afrikaan?

Om hier toe overtegaan, verdeelen wij de sterkte vanden mensch, in ziels en ligchaams krachten, deze laatste in werkzame en lijdelijke.

Wat de zielskracht aangaat, vermeenen wij, dat de Europeaan den Afrikaan, of liever den Blanken den Neger, verre vooruit is want volhardende werkzaamheid, uit eigen beweging, zonder dwang, is eene bijna onbekende eigenschap van den Slaaf niet alleen, maar ook vanden vrijen-neger, het roeijen alleen uitgezondert, want het [11] dansen of zulke exercitiën die als uitspanningen worden nagejaagd, komen hier in geene aanmerking. De beschroomdheid, ja, de lafhartigheid van den Slavenstand over het algemeen, hoezeer gelukkig voor den Européer-kolonist, bewijzen vande zwakheid zijner ziel. Nu zal de zielskracht, op het vermogen, of de inspanning der krachten en werkzaamheden van het ligchaam, wel eenigen invloed hebben, en het ligchaam met gelijke spierkracht bedeeld, waarin eenen volhardenden en ondernemenden geest heerscht, zal wel iets meerder verrigten dan een gelijk ligchaam, waar denkvermogen, moed en volharding ontbreken.

Beschouwen wij nu de ligchaams sterkte als werkzaam en lijdelijk en wel vooreerst het werkzame deel. - Wanneer men nagaat het werk dat door den Europeschen-arbeider in het heetste jaargetijde wordt verrigt, als Maaijen, Snijden, Delven en dat wel vijf schoven per dag, dat is gedurende twaalf en een half uur en het geen hij doet, bij het werk, en niet na den tijd wordt betaald en men ziet dan wat de arbeiders in dien tijd afwerken, welk een verschil bij den Negers. [12] Wanneer men hoort van ooggetuigen, dat in de steenfabrieken, den werkman vijf ja zesmaal zoo veel steenen per dag, alshier den slaaf maakt, wat zal men dan zeggen, van de ligchaams sterkte, in eenen werkzamen staat? Ik weet bij ondervinding, en wie weet dat niet, dat in het Tuiniers-werk, den Blanken, die werken kan en wil, meer als vier negers uitvoert. - Zal dan den Europeschen arbeider, niet eenderde, van hetgeen hij in dat werelddeel werkt in de kolonie kunnen verrigten? Mits hij niet door het voorbeeld van den blanken aldaar bedorven, zich voorstelde dat hij daar alleen maar komt, om door gezag uitteoefenen, en een ander voor zich te laten werken, zich een bestaan verwerven moet, en zich vervolgens te verrijken.

Het voorbeeld hetwelk in de Voyages et decouvertes aux terres australes. Liv. 3 Ch 20 Paris 1817, wordt aangehaald, van de vergelijkelijke kracht-vermogens van het ligchaam tusschen eenige wilden en schepelingen, bewijst althans, dat den Europeer in dit geval tegen de vrij algemeene stelling de wilden of kinderen der natuur verre overtroffen.

[13] Indien wij in overweging nemen, dat de klapper-lieden of Nachtwachts, die om den anderen nacht werken, dagelijks hun werk verrigten, wat moet men dan zeggen, als men ziet, dat den Slaaf bezwijkt, op de zuiker-plantagien, wanneer hij drie nachten om de veertien dagen moet waken, en werken, welk het uiterste is dat hem gevergd wordt.

Is het nu dat men hier tegen aanmerke, en met veel grond, dat in Europa den mensch uit zich zelfs werkzaam is en dat de zielskragt hem ondersteund, terwijl den Slaaf alleen uit dwang en zonder vooruitzicht werkzaam is, dan bevestigd dit de eerste door mij vooruitgestelde oorzaak, waaraan ik eene meerdere sterkte in den Européer toeschreef, want er is geen arbeid, hoe zwaar ook, die niet door den vrijen mensch in dat waerelddeel ondernomen en ten uitvoer wordt gebragt, en hoe gering is den arbeid, die uit eigen beweging, den vrijen-neger zal verrigten.

In het geval van werkzame kracht van het ligchaam, behoeft den blanken arbeider, voor den neger, niet ondertedoen, maar overtreft hem verre, - dat hij in lijdelijke kracht van [14] het ligchaam, door hem overtroffen wordt geef ik gaarne toe.

Zeer zeker kan den neger meerder koude, hitte en vochtigheid, en in het generaal, de injurien van de lucht, beter uitstaan, dan den blanken. Men schrijft dit gereedelijk toe, aan eene hem aangeborene eigenschap, maar hierin, geloof ik, bedriegd men zich. De opvoeding doet hier in alles. Altoos in de lucht, met het naakte ligchaam, maakt hetzelve meer gehard, meer bestand tegen den invloed van warmte en koude, natte en droogte, tegen die plotselijke veranderingen in den dampkring, die voor de Europeanen hoogst gevarelijk zijn.

Wat is de reden, dat in Europa, eene zeker klasse van menschen, veel minder aan ziektens zijn blootgesteld, die van den staat der dampkrings afhangen, dan andere? Wat is de reden dat zommige ledematen, het gezicht, de handen bijvoorbeeld, minder lijden van de stralen der zon, van koude en vorst, dan andere die wij dekken? - Is het wel iets anders, dan dat de huid, door die altoos daaraan bloottestellen daar minder gevoelig voor wordt.

Waarom waren de Jongelieden, die uit de [15] Kolonien in Holland waren, en met wie ik mij op school bevond, minder gevoelig voor de winterkoude dan de Inboorlingen zelve. - Waardoor anders, dan door de gewoonte van naakt te gaan in de eerste jeugd, welke het ligchaam hadt versterkt.

Men heeft mij willen opdringen, dat den Kolonist, naar eenen geruimen tijd in de Kolonie te hebben doorgebragt, in zijn Vaderland terugkeerende, den eersten winter weinig of niets onder de koude lijd, en die gemakkelijker uitstaat, als volgende jaren. Als dit waarlijk zoo is, moet het daaraan worden toegeschreven, dat gedurende zijn verblijf in de Kolonie, hij zich dag noch nacht, om zoo te spreken, van de lucht afsluit. Hij heeft waarlijk toegenomen in lijdelijke kracht der ligchaams.

Hoe staan de Noordelijkste-volken, bijna niet gedekt, hun bar klimaat, daar wij bijna onder bezwijken, gemakkelijk uit? Alleen de gewoonte, alleen het braveren der koude, doet hun ligchaam zich daartegen verharden. De opvoeding doet hierin alles.

In de plaats van mijne geboorte, vertoonden de Engelschen, wier kinderen in de eerste jeugd [16] genoegzaam naakt gingen, in den besten leeftijd meer uiterlijke kracht dan de Zeeuwen.
Een van mijne kinderen, dat in eerste jeugd gewend was in Europa zonder koussen aan de voeten en het hoofd ongedekt te gaan, kreeg de eerste verkoudheid toen uit een zoort van zindelijkheid, het met een muts op het hoofd ging slapen. Ik zelf was eens sterk aan zinkingen op de tanden onderhevig, en genas daarvan door in de maand November, bij zeer bar weder, gedurende drie weken zoo binnen ’t huis als in de lucht, met ongedekten hoofde te gaan.

Uit alles dat hier is bijgebragt, blijkt, dat de lijdelijke kracht van het ligchaam, waarin ik stelle den Neger den Blanken overtreft, van de opvoeding of levenwijze afhangt, en dus te bekomen is, en zelfs in bejaarden, mits men met voorzichtigheid en langzaam te werk gaat.

De voornaamste hinderpalen, die van den invloed van het klimaat op de ligchamen der menschen beschouwd, genoegzaam uit den weg geruimd zijnde, zal de vestiging van Europesche-werklieden in dit land, althans niet meer onoverkomelijke zwarigheden aanbieden, immers, indien daartoe de geschikste weg wordt ingeslagen. Te veel ineens te willen [17] is eene ongerijmheid. Een zoutwater-neger, wordt wel langzaam aangebragt, waarom zoude men dus met den Blanken-arbeider, niet even voorzichtig te werk gaan?

Opinien en machtspreuken, doen in eene zaak, die niet behoorlijk onderzocht is, niets af. Wel is waar, niets is gemakkelijker, als zich verschuilende achter aangenomen stelregelen, op den ouden voet voortteslenteren en zich, langs dien weg, tegen eene poging, die kan mislukken, te dekken. Zoo las ik onlangs in een klein boekje, geschreven door eenen Blond Chirurgijn, welke van wegen het Fransch-Gouvernement tot onderzoek ten dien einde naar Cayenne schijnt gezonden geweest te zijn. Description de la Guiana Française 1814 Page 48. “Les Apotres de l’’humanité qui voient d’un oeil-sec les pauvres qui les entourent et reclament leurs secours, n’hesitent pas à les envoyer aux colonies, remplacer les cultivateurs noirs: - mais cette decision prétendue philantropique, en faveur de ceux-ci, liveerait à une mort certaine, les blancs, dont ils se trouvent embarassés, parcequ’ils sont malheureux. Huit jours de travail de la terre et à l’ardeur du soleil, les serait perir. Il y aurait de [18] l’inhumanité, à y envoyer même des forçats.”

Is dit nu wel iets meer, dan een uitspraak zonder bewijs? Niettegenstaande den schrijver zoo stellig zegt, dat het ook onmenschelijk zoude zijn, misdadigers naar de Kolonie te zenden, om te werken, doet hij eenige regels verder den voorslag, om kinderen uit de Godshuizen en misdadigers derwaardts te brengen, en wel in de binnenste deelen des lands, om daar door zich nader met de Inwoonders (Indianen) te verbinden. Is dit nu niet zich zelfs ongelijk zijn? Is dit nu menschelijk gedacht? Is dit niet het uiterste van hetgeen bedorvene grondbeginselen kan aan de hand geven? Is dit niet ten hoogsten onstaatkundig? Men zal den Indiaan toezenden het uitschot der Natie! Welke gevolgen moet dit niet hebben? Immers zal men daar door de Indianen blootstellen, aan alle de rampen, die den aanvoer van een ras deugnieten, over een volk kan uitstorten, of hun onherstelbaar zedelijk bederven. Want nemen zij aan de grondbeginselen van hunne nieuwe bezoekers, daar groote misdadigers al veel van een sterke kracht van geest of character voorzien zijn, is het eveneens of men een brandpunt [19] daarsteld, om den ondergang der Kolonie te bevorderen. - Den Schrijver wil zijne Volkplantelingen vestigen in de Binnenlanden, waar het Bergachtig deel koeler, eene temperatuur oplevert, meer gelijk aan het klimaat van Europa, en waarvan hij zegt Pagina 31 dat “Le Betail prospère à souhait dans les gros paturages oú l’herbe d’écosse abonde.” Is l’herbe d’écosse, Guina-gras? Of is het eene andere grasplant, welke spontané uit zich zelve verspreid, in de binnen-landen groeit? Dit was in allen gevalle waardig te onderzoeken. Hoe het zij, den Schrijver schijnt de misdadigers in veehoeders te willen herscheppen, en dat menschen, wier vorige levenwijze en gedrag, zoo ver van de Nomadische-levenwijze afwijkt! Is dat wel anders, dan een man in de maan zoeken. Is het wel mogelijk, dat van dat project, iets waarlijk goeds te wachten zij?

Het denkbeeld behoorde mijnes erachtens te zijn, de menschen welke men naar de Kolonie zend, een staat te bezorgen, waardoor zij hunnen stand in de Maatschappij verbeteren. Hun een ruimer middel van bestaan [20] te verzekeren, dan zij in hun Vaderland hadden. Hun daardoor aan de Kolonie te verbinden. Het Moederland en de Kolonie eenen waren dienst te doen. Alles wat hier niet mede overeenstemd, behoorde verworpen te worden.

Zie hier welke de vereischten zullen moeten zijn in de lieden, welke men tot dat einde zoude kunnen engageren.

Vooreerst: Menschen uit de behoeftige en werkzame klasse der Maatschappij, - zoo veel doenelijk niet boven den ouderdom van dertig jaren, - liefst getrouwd, van eene gezonde constitutie, - meest Landbouwers of met den landbouw bekend.
Ten tweeden: In een genoegzaam getal, ten einde door onderling verkeer, het leven voor hun veraangenaamd worde, en zij niet verstoken raken, van die maatschappelijke genoegens, in welke zij zijn opgebragt en voor den beschaafden mensch, eene ware behoefte zijn. - Stelle dus het getal der Familien op hondert.
Ten derden: Zoo veel zulks kan zijn, behooren de Godsdienstige gevoelens niet te veel uit een te loopen.

Bij deze vereischten in de Personen zelve [21] voegen wij verder conditien, welke ten hunnen opzichte behooren in acht genomen te worden, dus:
Ten vierden: Men zal hun in de gezondste streken moeten plaatsen, de Zee-kant bijvoorbeeld en in vruchtbaar land.
Ten vijfden: zullen zij tot den arbeid moeten gebruikt worden, welke voor de gemakkelijkste wordt gehouden, Katoen of Koffij-teelt, doch zich niet met den Suikerbouw bezig te houden
Ten zesden: Zij zullen volgens het gewone merk moeten werken, en tegen het loon, in de Kolonie op eenen redelijken voet berekend. Op eene wijze, dat zij niet alleen kunnen bestaan maar ook hunnen staat verbeteren. Nimmer moet in die berekening rijzing of daling der Producten in aanmerking komen. Wij veronderstellen dat f 2 ’s daags, het belangen van den Volksplanteling en van den ondernemer vereenigt.
Ten zevenden: Zij zullen zich voor den tijd van zes jaren, tot het bepaalde werk moeten verbinden, en jaarlijksch bij form van teruggaaf of aflossing op de onkosten, moeten betalen die sommen, welke zijn verstrekt, zoo tot hunne verplaatsing, als tot het vervullen van hunne [22] behoeftens, zoo nochtans, dat het op de daggelden over eene berekening van drie hondert werkdagen in een jaar, aan hun in handen worden gegeven, een zesde, tot hunne vrije dispositie, en daarvan boven alles wat zij door industrie, of hunne Famille kunnen winnen. Echter zal van de voor hun uitgeschotene som, interest mogen worden berekend, pro rato van 12 % 's jaars.
Ten achtsten: De Gebouwen tot de Fabrikatiën, woonhuizen van Directeuren, Blank Officieren, zullen zij niet behoeven te betalen, of alles wat tot hunne aankomst op de grond is gewerkt. Alleen zullen zij voor de waarde der woonhuizen, zoo voor hun als voor den Predikant, Docter en Schoolonderwijzer worden gedebiteerd, en na de zes jaren van hun verblijf, met de helft dier som worden gecrediteerd.
Ten negenden: Na de expiratie der zes jaren, zal de generale-rekening worden opgemaakt, geliquideerd en afbetaald, en als dan ieder der Colonisten vrijheid hebben, behoudens de algemeene policie der Kolonie, zich te vestigen, waar hij verkiest of ook naar Europa terugtekeeren of met onderling genoegen het contract te verlengen.
[23] Ten tienden: Zal moeten gezorgd worden voor de Geestelijke - en - Ligchamelijke behoefte der maatschappij. Zij zal van eenen Predikant of Geestelijke, van een Schoolonderwijzer, Docter en Chirurgijn voorzien worden. Er zal een magazijn om alle de behoeften te vervullen, moeten daar zijn, alles zal daar op eenen redelijken en bepaalden voet te bekomen zijn, en men zal hun het afzetten of verkoopen, van hetgeen bij hun door meerdere industrie zal zijn voortgebragt, gemakkelijk maken.
Ten elfden: Onder welk voorwendsel ook zullen in deze Maatschappij geene Slaven worden toegelaten.

Het zal geenzints eene onderneming mogen zijn, vanwegens het Gouvernement, maar wel door hetzelve begunstigd door voorschotten, want het is te vreezen, dat anders partikulieren daar van zullen zijn afgeschrikt, hoezeer ten onregte. Het zal dus behooren te zijn eene partikuliere onderneming, en hij die zulks doet, zal genoegzaam altoos bij dit Etablissement moeten verblijven, om schikkingen en inrigtingen na den aart der zaak en voorkomende omstandigheden te maken, om zooveel mogelijk de noodige [24] Harmonie onder de volkplantelingen te bewaren, en in hunne billijke behoeften te voorzien. Hij zal dus een zoort van Indicature in dezen Staat mogen en moeten uitoeffenen, evenop den voet als op de Plantagien plaats grijpt, doch anders gewijzigd.

Het land waarop deze lieden zouden werkzaam zijn, zal dienen, eenigzints verwijderd te wezen van de Plantagien, of van de gemeenschap met Slaven, en aller zal genoegzaam, door het aanbrengen van stukken, door het bepolderen, bedelven het daarstellen der Gebouwen, moeten bevorens zijn in staat gebragt, om dadelijk door de nieuwe-kolonisten te kunnen worden betrokken.

Tot het algemeen overzigt zullen ten minsten twee Direkteuren en vier Blank Officieren moeten worden aangesteld, alle van eenen goeden inborst, en mégaand character, en vooral met den aart der Culture, welke men deze volkplanting zal opleggen, volkomen bekend. Ik neem hier het dubbeld getal, teneinde die Nieuw-kommers niet bloottestellen, aan het verschil der denkbeelden in Directeuren en Blank Ofiicieren, die elkander kunnen opvolgen, iets reeds nadeelig voor een Slaven-macht en alhier van de schroomlijkste vooruitzichten.

[25] Den aart van eene verhandeling vordert niet, ja, staat niet toe, de details van alle de bijzondere verrigtingen, tot zoo een etablissement vereischt in deze vergadering openteleggen. Het ware de bescheidenheid te buiten gaan, en misbruik van Uwe toegevendheid maken, Mijne Heeren! doch uit al hetgeen is gezegd, blijkt, dat tot eene onderneming van dien aart, een bedaard, kundig en met een taai geduld gewapend Bestuurder noodig is, dat hij van een standvastig en volhardend character zij.

Dat tot de onderneming zelve, groote uitschotten behoeven, dat het dus niet is te doen als door een reeds zeer gegoed man, of door eene ruime ondersteuning van wegen het Gouvernement.

Het zal zeker den ondernemer ruim in zijne zorgen en opofferingen voor het Nut van het algemeen beloonen, en het Gouvernement, zoude in het voorschieten der som, vergoeding vinden, in den opbrengst van het werk der nieuwe Kolonisten, en in de meerdere veiligheid, welke hier door de Kolonie zoude worden bezorgd, wanneer men op eenige pointen, zoodanige établissementen stelde, en dat gedeelte hierdoor waarborgt tegen aanvallen van Schuilers en Bos-negers, en aldaar aan het wegloopen der Slaven, paal en perk steld.

[14] Het zal noodig zijn Mijne Heeren! als nu nog nategaan, welke de kosten zijn, om op den voorgeslagen voet eene proef te doen, tot het vestigen van Europesche werklieden in de Kolonie.

Het Etablissement niets anders zijnde, dan eene Plantage in plaats van met Slavenhanden door Vrije-lieden bewerkt, zal het eenvoudigste voorstel deswegens hierop neer komen. - Wat zal den Eigenaar moeten uitgeven, om een Slavenmagt te hebben, gelijkstaande met hondert Europische werklieden? - om daarna te hebben berekend, wat de behoeftens, overbrengst en verdere kosten der nieuwe Kolonisten bedraagd. Deze sommen tegen elkander stellende, het min of meer voordeelige, of liever het uitvoerlijke daarvan aantetoonen.

Het dijken, het daarstellen van Gebouwen, het delven van trenzen, blijft meerendeels hetzelfde. Het aanbrengen van stukken, tot de bebouwing, zijn alle kosten, welke in beide gevallen dienen gedragen te worden, en deze hebben nimmer van eene onderneming, tot het aanleggen van eene Plantage doen afzien.

In gebouwen hebben wij meerder noodig, volgens het omschreven plan:        
Een Gebouw voor den Docter, voor den Geestelijken, voor den Schoolonderwijzer, welk laatste [27] groot genoeg zal dienen te zijn, tot het waarnemen van den Godsdienst waarvoor wij stellen eene somma van f 40.000 doch waar van slechts voor hun de helft f 20.000
Voor hondert huisgezinnen 100 woningen a f 1000 is f 100.000 doch voor de helft f 50.000    
1e Somma                 f 70.000
                   
Hondert huisgezinnen, ieder op vijf personen, als man, vrouw en drie kinderen, welke wij berekenen om te transporteren, prorato van hetgeen voor Militairen wordt betaald, à f 80 per hoofd, en de kinderen op de helft, dus voor een huis-gezin f 280 en voor hondert f 28.000
                   
Er behooren in een schip, niet meer dan tien huisgezinnen of 50 personen te worden overgevoerd en den Kaptein, ten einde hem daardoor optewekken, om voor die lieden zorg te dragen, eene premie te worden toegelegd van f 25 en op deze premie worden gekort f 50 voor iedere Passagier, die op reis koomt te sterven, deze premien zullen dus kunnen beloopen, voor hondert huisgezinnen, of vijf hondert zielen f 12.500
                   
Deze menschen, voor zij uit Europa vertrekken, zullen zich zeker verstoken [28] vinden van eenige dringende behoeften, wij mogen die niet minder, als op hondert Guldens stellen, is weder f 10.000 van eenige dringende behoeften, wij mogen die niet minder, als op hondert Guldens stellen, is weder f 10.000 te zamen f 50.500
                   
Deze som, om die op Surinaamsch te berekenen, moet worden vermeerderd met 75 p% f 37.875 Gelijke som, als in Holland was verstrekt, om in de Kolonie, in de eerste behoeften te voorzien
f 10.000
2e Somma                 f  98.375
                   
Extraordinaire kosten van een Directeur en twee Blank Officieren, ’s jaars f 8000 is in 5 jaar    f  40.000
Geestelijken, Docters en Schoolmeesters à f 12.000  f 60.000            
3eSomma                 f 100.000
                   
Waarbij gevoegd de  1eSomma                f   70.000
en de 2eSomma                f   98.375
te zamen                  f 268.375
                   
Wij hebben gesteld, het getal werkdagen, in het jaar op drie hondert, en wij hebben daarbij gezegd, dat een zesde, of het loon van vijftig dagen aan die lieden moet worden ter hand gesteld, hieruit zoo mede uit het geen door hun, ’t zij door het aanfokken van vee, of door het werken van vrouw en kinderen, of door welke industrie ook, of door vlijt, namentlijk door meerder te werken dan het merk houdt, moeten zij hunne [29] verdere behoefte vinden, men dient hun dus Graszettingen, een stukje grond of hetgeen hun benoodigd is bijtezetten, of te geven, men moet hun opleiden, om voor zich zelfs te zorgen.
                   
De vijfhondert Guldens, die dus jaarlijks worden overgehouden, zullen moeten dekken de uitgaven, voor hun gedaan, met den interest, zooals zulks in art. 7 en 8 is bepaald.
                   
De eerste en tweede Somma, beliepen een hondert acht en zestig duizend, drie hondert vijf en zeventig  Guldens, welke wij liever tot de ronde Somma van hondert zeventig duizend Guldens willen bepalen, hetgeen voorieder huisgezin zal uitmaken, zeventien hondert Guldens.
                   
Het eerste jaar beloopt het kapitaal voor een huisgezin f 1.700        
Een jaar interest à 12 p% f 204              
te zamen                 f  1.904
waar af de werkloonen                f     500
Het tweede jaar blijft het Kapitaal             f  1.404
Een jaar interest  à 12 p%              f     168
te zamen                  f  1.572
Waaraf de werkloonen               f     500
                   
Het derde jaar blijft het Kapitaal              f  1.072
Een jaar interest à 12 p%             f     129
te zamen                 f  1.201
Waaraf de werkloonen               f     500
                   
Het vierde jaar blijft het kapitaal             f     701
[30] Een jaar interest à 12 p%              f       84
te zamen                  f     785
Waaraf de werkloonen                f     500
                   
Het vijfde jaar blijft het kapitaal              f     285
Een jaar interest à 12 p%              f       34
te zamen                  f     319
toereikende om uit de dagloonen van het zesde jaar te vinden wanneer er nog zal overblijven   f     181
                   


Nu blijkt het, dat den ondernemer, bij deze speculatie uitschiet, eene Somme van een hondert duizend Guldens extra, in den tijd van vijf jaren, doch daar entegen geniet hij een recompens, met den interest van dien tegen 12 p% van de helft der waarde van de gebouwen, iets daar hij nimmer in een ordinair etablissement op rekenen kan, en waardoor zich de ware opoffering in vijf jaren tijds bepaald, tot dertig duizend Guldens, want de uitschotten voor het transport der hondert huisgezinnen zijn hem met den interest teruggegeven.

Stellen wij nu, dat in plaats van vrije menschen, Slaven wierden aangekogt, hoe weinig zal men dan voor zoo eene geringe Somma koopen, niet genoeg, om maar het [31] kleinste grondje, behoorlijk te kunnen bewerken.

Ziet daar, Mijne Heeren! eenige bedenkingen over welligt het belangrijkste onderwerp, dat immer voor deze Kolonie tot nut van ’t Algemeen kan worden behandeld. - Ik gevoel, dat alle zwarigheden, niet uit den weg zijn geruimd, en daar in ons midden een aantal mannen zijn, die zeer zeker met meerdere grond, eene zoo delicate zaak kunnen behandelen, zal het mij aangenaam zijn, dat dezelve nogmaals worden voorgedragen, en ik zal zeer gaarne, aan het meerder oordeel van anderen onderschrijven, indien er in zulke groote belangen, ten behoeve van den bloei der Kolonie, ter bevordering van den welvaart van Nederland, iets meer toereikende en voldoende, in deze Vergadering, mogt worden voorgesteld.

Transcriptie J. de la Hayze

Gerelateerd

Kaart van Suriname

ZI-I-827

Nieuwe kaart van Suriname

ZI-I-1623

Europeanen als arbeiders in Suriname?

Hs 4476

Gerelateerd

Adriaan François Lammens

Gerelateerde dossiers

Journaal van mijn reis door Vrankrijk

Een reisje door Duitsland in 1862

Bericht uit het leger van Napoleon (1)

Bericht uit het leger van Napoleon (2)

Herinnering aan Mr. S. de Wind

Napoleon in Middelburg en Domburg in mei 1810

Wat vermag een vrouw

Beterschap

In dienst van de Garde Impériale

Een reisje naar Axel

Proeven met stinkhout

Brief uit Parijs

Reisje over de Surinamerivier in 1816

Londen in 1790/1791

Semen sabadillies

Vier Romeinse oudheden

Plunderingen in Middelburg in 1787

Kort Verhaal van een geweldig oproer voorgevallen binnen Middelburg in Zeeland van Vrijdag 29 junij

Journaal, gehouden op eene reis van Rotterdam naar Batavia en terug, met het Fregatschip Soerabaya,

Advies betreffende overspel van een predikant rond 1755

Dagboek Maria Johanna Schorer-van de Putte

Strafexpeditie naar de westkust van Guinea 1869

Twee zeldzame voorwerpen

De invasie van het Mogolse rijk in 1738

Verslag van beschietingen bij Aardenburg van 1 mei 1794 tot 13 januari 1795

Verzuchting van een afgewezen kandidaat

IJsvermaak in Kortgene

Castra Herculis of Witlam?

Zwerftochten langs de Westerschelde

Fietstocht in Zeeland

Kort berigt van het beroemd Eijland Taiowan

Bezoek koning Willem III aan het Zeeuwsch Genootschap in 1862

Jan Wier als bestrijder van het bijgeloof

Zeeland gekend uit Zijne Munten en Gedenkpenningen

Weeklacht van het stoomjacht Stad Middelburg

Spotdicht op het gezantschap naar Engeland in 1695

Overgave van Middelburg 1944

Een fiets

Goud & tranen