Dossier: IJsvermaak in Kortgene
Merkwaardige beschrijving van het IJsvermaak te Cortgeen, in de maanden Januarij en Februarij van den Jare 1838.
[3] Uittreksel uit de Middelburgsche Courant van Dinsdag 13e Februarij 1838.
Cortgeen den 7e Februarij. Nadat het ijs zich in het vaarwater voor deze plaats had vastgezet, is het zelve voor het eerst door weinige personen op den 18e Januarij ll:, naar het eiland Wolfaartsdijk gepasseerd; op het voorbeeld van deze, is zulks de volgende dagen door eene groote menigte, zoo van dit eiland naar Wolfaartsdijk als ook van Wolfaartsdijk en uit Zuidbeveland naar dit eiland, gevolgd, zoodat nimmer een zoo drukken doorgang van personen langs deze plaats is opgemerkt.
Niet tevreden met overgang alleen van deze plaats, hebben twee personen dezer gemeente, zijnde de Heeren J.W. Vader, Rentmeester & Mr F.N. van Dam, Vrederegter, op den 1e dezer, de nimmer te voren gehoorde [3v] onderneming beproefd om van het veer aan de Wilhelmina Polder den overtogt langs den bevroren Stroom Zuidvliet tot voor Cortgeen te bewerkstelligen, en dezelve gelukkig volbragt. Hier door bij anderen de aandacht gevallen zijnde op de mogelijkheid, dat dezelfde stroom, met even goed gevolg ook westwaards zoude kunnen worden bewandeld, hebben op gisteren vier personen dezer gemeente, zijnde de Heeren A. Vader, Burgemeester J.W. Vader: hier voren reeds gemeld, C.J. Haringman, Buralist & Cornelis Geene, Tuinman den togt langs den Stroom in die rigting ondernomen, en denzelven tot op een goed uur afstands van Cortgeen, en al zoo op genoegzaam halfweg van Walcheren, doorgezet, en ook weder terug zonder eenig ongemak volbragt.
De dag van heden heeft nogtans een [4] nog grootere bijzonderheid opgeleverd, door eene omstandigheid te verwezenlijken, waar over bij vroegere winters wel eens is gedacht, doch voor zoo verre bekend is, even min als de beide laatst vermelde togten, ooit ondernomen. Den landman Aart van der Maas, een man wakker en levendig in zijne handelingen, beving den lust om, met een paard en narreslede, den overtogt van hier op Wolfaartsdijk te ondernemen. Het ongelijke van het ijs, bijzonder aan den oever, alwaar door de steeds bij afwisseling gedurige rijzing en daling van den stroom, de ijsschotsen in ongelijke rigtingen liggen, en de opkomst op het ijs bemoeijelijken, wist hij door goed beleid zonder ongeval te boven te komen, en, tot op het ijs van den stroom gevorderd zijnde, was de grootste zwarigheid [4v] overwonnen, en werd de togt door hem tot aan en op den wal van Wolfaartsdijk en van daar weder terug zonder eenigen hinder, volvoerd. Groot was het aantal personen, welke, door het uiterst vreemde van dit schouwspel, naar de beide oevers van den Stroom waren gelokt, en zeer verschillend het oordeel het welk daar over werd geveld; terwijl velen het zelve als ten uiterste roekeloos beschouwden, ontbrak het niet bij een goed aantal anderen aan lust, om deel aan dezen vreemden overtogt te nemen. De even gedienstige als wakkere man, de begeerte der laatsten vernemende, was terstond bereid aan dat verlangen te voldoen, en zoo zag men weldra de eene partij voor, de andere na, zijne slede beklimmen en door hem naar den anderen oever en weder terug, gevoerd [5] worden; het ongunstig oordeel der eersten werd ingetrokken, en ook deze namen nu onbeschroomd deel aan dien togt: zoo dat het getal der genen welke zig hier aan mogten verlustigen, veilig op 170 personen van allen Stand, Jaren en Sekse mag worden begroot.
Staande dit bedrijf hebben een goed aantal jonge lieden de schaatsen aangebonden en zich mede op het ijs begeven, en aldaar op een geheele effene baan van groote uitgestrektheid tot op circa een kwartier uur afstands bewesten de haven, op deze wijze zich op den Stroom verlustigt, het welk insgelijks als eene bijzonderheid is aan te merken, bij menschen geheugen te voren nimmer alhier gezien.
Transcriptie J. de la Hayze