Dossier: Spotdicht op het gezantschap naar Engeland in 1695

Ilustre Ambassade van Jonkh. Jan Pieter van den Brande Heere van Cleverskerke

Als in verlegentheyt de Seven Pijlen stonden.
En dat er in den Raad geen mannen wierd gevonden.
Bequaam om voor legaat naar Engeland te gaan.
om voor t gemeene best, daar in de Bres te staan,
zoo wilt het bij geval, dat eenen Jannes Pieter
Een grooten hyporcriet een regten Leugengieter
Tot dordregt sig bevint om naar ter veer te varen.
Hij krijgt die buy in t hooft, versteld terstont de snaren
keert wederom naar delft, soo suijver als een glas
om dat het daags daaraan aldaar communie was,
zoo raakt hij in t gestoelt van Heinsius bekeken,
En van den gantschen tuijn bij Cicero geleken
Hij cijhelt uijt de mond door wit yvoore tanden
en trekt de schoentjes uijt van zijn albaste handen.
Een Rottingje in de hand, een Degentje opzij.
De koster spreekt hem aan en zegt vergeeft het mij
dat ik niet naar uw staat mijn pligten heb gedaan,
Ik wist niet dat mijn heer naar Engeland stond te gaan
de Poelsnip kittelt sig en neemt het voor orakel
Dat voor beduyding spreekt verdrijvend al t obstakel.

Als pater had gedaan zijn zegen af te geven,
zoo spreekt hij t albestier die meermaal van Zijn leven
van dit Blauwmeusertien verwaandheyd had gehoort.
en sey mijn goeden Heer ik bid een woord een woord.

[1v]
Ik sie iets wonderlings, in mijn Retour tot delft,
Ik ben wel eens zoo wijs, dat scheelt meer als den helft
Hoort wat de koster segt en wat het voort beduijd
Ik weet niet of dees taal ook uyt uw meening spruijt.
kan ik aan t vaderland in deezen oorbaar weesen,
En is er voort pyblyc in mij iets goets te lezen.
Ik heb mijn jeugt besteed in t dag en avond school
Schoon ik tot Franeker wel drie jaar liep verdool.

Dan was ik Medicijn dan weder advocaat,
dan eens Theologard Enfin Publicq op straat
Zoo riep de kleijne Jeugt, die nog in tiro sat,
Dag sotten Edelman wel wat miskraam is dat,
ik heb een qualiteijt om wel t Ambassadeure
verwaand en menagieus neen t zijn voorwaar geen keuren,
komt meester Heinsius, geeft hier op kort bescheid,
En segt mij eens opregt hoe dat het bij Uw leijd.

Mijn heer ik ben verheugd sprak deese wijse man,
om dat ik aan den baas van uw rapport doen kan,
Ik stel genoegsaam vast den coning blij zal weezen,
dat zoo s bequaam subject uyt Zeelant zelfs gerezen
sig tot dit lastig ampt vrijwillig op komt doen,
En in de konst van Staat geneegen is te voen
ik durff van nu af aan U wenschen heijl & zegen
en stel dat gy dit ampt van nu aan hebt verkregen
uw schranderheid behoeft niet dat men daar voor pleyt
mijn heer ik ben uw vriend en dat s genoeg gezeyt

Jan Pieterken vertrekt van stonden naar den Haag
koop twee Soucysebroon tot voedsel van zijn Maag
spendeert in plaats van mol bij Leijs de lange luijte,
vier duijten in goed bier of zoogenoemde kuyten

[2]
En mits het Sondag was zoo bleef hij ’s avonds op
heel Gorcum waagt er van hoe liep hij voor de fop
voici Ambassadeur zoo riep [+] la Gré voor uyt                          
d echo de Tafelbroers wij met den Gek gebruijt eel Gorcum

daar wierd van stonden aan een armstoel gebrogt
en door d’ambassadeur aan t hooger Eynd besogt.
hier moest hij d’eerste maal met vurken Eeten leeren,
en wagten van sijn hand aan sijn Pisbroek te smeeren,
enfin na t avondmaal zoo raakt hij met gemak
tusschen de vloyen in te midden in den bak.
des morgens opgestaan soo liet hij aanstonds vragen,
aan t huijs van den heer Odijk op t pleijn in s Gravenhage,
door een weesnaijstertje want houdent nog geen knegt,
riep hij al fijntjes kind doet dogh uw boodschap regt
of hij aan deesen Heer geen hinder zoude doen.
feners de Compliment behouden sijn fatsoen
zoo koomt hij aan het huijs men brengt hem in de zaal
en naar het compliment soo spraak hij deese taal

“Mijn heer heeft ligt gehoort van d heer Raedpensionaris,
hoe t Excellentieschap voor mij genoegsaam klaar is
Ik koom ook bonnement uw hier van kennis geven,
en dat ik ben bereyd met uw als vriend te leven
zoo waart gij Excellent heel vroeg en ik wat later
zoyons don bons amis mijn lieven heer confrater.
En in formeerd mij eens van al het groot beslag,
van mijn aanstaanden treijn en wat ik laten mag.

De koning en soupent met al zijn hovelingen,
vond goed mij een glas wijn van veel geluks te bringen,
verclarend opentlijk dat d heer van Cleverskerke,
als een bequaam subject ervaren in het werk,
was tot Ambassadeur van wegens dezen Staat
gekozen absoluyt in den Secreten Raadt.

[+] hospes in t ordinaris groot Gorcum)

[2v]
Zoo dat ik uw mijn Heer moet wenschen Veel geluk,
Sprak t vosje loos en oud, aan dees verwaande nuk,
En wat het ambaras van Ambassade raakt,
daar toe is van den Staat een Reglement gemaakt,
twee zaaken Principaal, die dienen vast te gaan,
d Hofmeester moet voor al ter goeder name staan,
dat hij wat tafel raakt bij ijder weet te koopen,
en kiesen in de hal, het beste wilt bij hoopen,
het puyktje van de marct, en voor het laast dezert,
het Fruijt en confituur, de kelder onverwerd,
In hocken afgemerkt, bezet met teene Flessen,
van alderhande wijn, om ijders dorst te lessen,
de kok dient boven al ervaren in de kunst
de spijs wel toegemaakt, en ijder een sijn gunst,
bespiegelt eens Boilo, en wat hij daar van seijd,
wanneer men Schoone Spijs, in brodders handen leijd,
want als men in Sijn jeugt van tien of twaalf Jaaren,
met thol en kooten, loopt, als in de woeste baaren,
zoo klimt de vreugt wat op, en blijft te midden staan,
tot dat de schoone tijd, dees wel heeft afgedaan,
dan woont verstand om hoog, t plaisier sit in de mond,
al wat daar buyten is, staat op een lossen grond.

Mijn heer die werd bedankt voor deeze schoone les,
voor al dat embarras, hofmeester, kok en fles
heb ik van nu voortaan in eeuwigheyd belet,
de heer die sij gedankt, k ben op geen mond gezet,
fluks gaat den Sukkelaar t Extrakje van gesanten,
naar d antichambre toe door t midden der trawanten,
d eene stond in t rood dandre gek in t geel,
en riepen overluyt Een nieuw hoers in t oordeel
men sluypt, men buygt, men nygt men geeft verwaand aullaades
verblijd off op de reijs geslyst was al docrades,
zoo komt een page, en zegt messieurs tis zet en strijk,
Le Roy il est desja; verthoond sig in Publijq,

[3]
ons nieuwe hoveling gaa mee naer binnen sluijpen,
en neemt d’occasie waar den koning te bekruypen,
zegt Sire, mes voici, l’Ambassadeur d Hollande,
A Vostre Majesté, bien Monsieur van den brande,
vous irez avec nous la jagt de Linnoiense,
legt tot den dienst gereed de vostre Excellense,
dit was des konings taal en groet met een de Staaten
die wettig sonder muyt, nog bij den andren saaten,
nu is her ander volk de Zeeuwen zijn vervelt,
van al het oud geslagt men niemand meer en telt,
nu siet men blinde vink gekropen uyt de holen*
zend koussens van Bourdeaux door moeder te versolen,
die Schavelingen raapt, alwaar men maar en timmert,
met groene mouwen aan, ik vrees den tijd die slimmert,
gaat koopt, aan ijders vleesch een pontje ossenvleesch,
op t amsterdams gewigt terwijl de koek vast rees,
zoo haalt men overslag familie blijft in stand,
Katrijn de zuster gaat, uyt zeepen, door het land,
laat dat cannaille daer dat is een saak van Staat,
Ik Nostre Dames geef aan yder goeden raad.
Zoo bleef den kwanselaer omtrent drie maanden kakelen,
maar hoe geleert hij sprak de saak blijft vol obstakelen,
den Staat vast g Engageert en raakt den gek niet quijt,
het vier koomt in zijn broek en roept alom Respijt,
zoo moest dit weerdig pant nog wesen eerst gepaart,
eer dat hij tot slands dienst zijn Zinnetjes vergaerd,
zijn Ruben oudsten zoon moest weesen in den Raad,
daer t schranderste verstand voor dolle moeij in gaat,
daer niemant in en komt of werd daar toe gebooren,
en zoo t geen zot en is, en wort hij noeijt verkooren,
alwaar den # President dien vuijl bepokten doffer,                    
Alleen de sleutel draagt van die fameuse koffer,
daar al het diep verstand advijsen en berigt
in opgesloten zijn die nimmer zien het ligt

* Jan van Peere
# Pr vdMart

[3v]
d eenigste Elosie die Jonker Bout kan draagen #            
vermits nu twaalf maal sijn voer heeft fout geslagen,
Enfain d’ambassadeur maakt d’Equipagie klaar,
vertrekt weer den haag, niet sonder lijffs gevaar.

# Zoo dikmaal gesolliciteert om raadsheer te zijn

vermits het in den wint en stormend weder was,
soo quam sijn Bellechien hem wonder wel te pas
een schellings tarwen brood, een halfje pondje boter,
een koude Fricadel aan cciter voor een stooter,
t Desert was wonderwel bestaande in haesenooten,
van twee a drie jaar oud de korff werd toegeslooten
een teerlingen doek wast keuteljes servet,
de spijs in graauw Papier werd op het luyk geset,
fluks koomt er naar den Roef een nieuwe geworve knegt
en segt uw Excellensch den disch is aangeregt,
den Ambassadeur die gaat verzelt van zijn twee zoonen,
om pagie en Edelman haar functie te verthoonen
De schipper Daniel Streng, die riep waar is de wijn,
swyg sprak de fijne man zoo gij mijn vriend wilt zijn,
den invoer is verboon door onze heeren Staaten,
k ontzeg s’ ook aan mijn Maag en laat de Gekken praaten
wanneer de Souverain ons zijn bevelen geeft
t is buyten tegenspraak dat ijder daer na leeft
zoo raakt de man tot delft en verder aan het Hoff
ter generaliteyt wat haalt hij daer een loff
als hij op eygen waan een # dee had laten maken

# verhemelte

[4]
t borduursel heel van goud gemengt met rood scharlaken,
seer kostelijk gegarneert de anneemer koomt terstond
spreekt al de leden aan en Roept met vollen mond ,
dat alles was contant bij onse leen bedongen,
En hem dat schoone stuk als tegens wil ontwrongen
versoekt gedienstelijk te hebben ordonnantie
en illico sijn gelt behoudens zijn Quitantie.

Men geeft er kennis van aan de finante Heeren
den dee wert opgehaalt, Wie zou t affront begeeren
men doet er omvraag op, Odijk riep schikt het in
t is per abuys geschiet den man was buyten sin,
het delfts kalf vleesch hem wonderlijk beswaard,
hoe heeft het Eau du veau sijn sinneties bewaard,
hier was weer goed raad duur, Enfin men concludeert
dat deese dee terstond moet sijn geseponeert.
In een besloten kas alhier ter Meubelkamer,
den President die klopt wat stilte met zijn hamer
mijn raad seyt vader Lier is dat den gek vertrekt
op dat aan yder een yder sijn doen niet uijt en lekt.

Griffier segt hem aan dat hij begage Pakt
en sonder tijt verlies vast naar den briel affsakt.
dees ordre wierd gevolgt en juyst deselfde tijd,
koomt besje Rijkaart aan die voor hem had gevrijt,
en nu voor staat Juffrouw op deese Reijs sal speelen,
die doet een trouw Rapport waar streekt men t ooyt op velen
mijn heer seyt t knuffeltje uw huis is leeg gemaakt
en al wat leven heeft dat is er uit geschaakt
mijn kennis draagt niet toe, dat iets zou sijn vergeten
de Meubelen zijner uijt dat is nog drank nog Eeten
nog iets dat voeden kan t zij zuijver of bedorven
twee ratten met haar jong sijn disperaat gestorven
dit is de regte preuff tis niet van hooren seggen

[4v]
voor mijn Vertrek van huijs heb ik de stroon sien seggen
Den Bailliu was op weg, de schepens quamen aan
Stads Doctor en Churgijn, die vond ik reeds daar staan
De vierschaar wierd gespant en aanstonds ondertast
hoe deese schoone Doon, zoo konden zijn verrast,
maar mits niets van quarel of doodsteek is gebleken,
op een honnette wijs te saam in t graff gesteken.

De wint die schiet zuyd oost, de ordres zijn gegeven,
de sluytmand gaat na boort, sinjeur begon te beven
bekommert voor de zee, mits dat hij nooit de baren,
voor dezen had doorploegt sweet liep hem langs de haren,
als maar om Jan Bart en sijn piraten dagt,
dies riep hij al bij tijds Capteijn houd goede wagt,
dees taal was in sijn mond al in den haag bestorven,
maar toen hij quam aan boord soo scheen hij heel bedorven,
sag tusschen Sluijs en briel de salm steeken staan,
en riep met heessche stem daar komen Capers aan,
den kommandeur die sprak t sa mannen t anker op
de jantjes onversaagt pareeren kop voor kop
de marszeyls vallen neer de fok word bijgezet,
de zaan en blinde zaan die stonden even net
zoo raakt men buyten gaats en van de gronden aff
het grootzeijl valt er bij want koelje was te laff
de koers gestelt noortwest des morgens met den dag,
zoo riep den kijker uijt dat hij het voorlant sag
het koutje wakkert aan men klopte in de hande
en zeijlt de gaats vast in tot Sgravenzande
den affgesant paraat om in de koets te gaan
scheen sig voor nog een wijl te willen wat beraan,
treed in Een teer gesprek met zijne gemalinne

[5]
En eyndelijk was t woord Capteijn koomt bij op binnen
de zeeman wert bedankt en in de hant gedouwt,
een hongerse ducaat en nog een stukje goud
men roept de sloep op zij, de stuurman aan het roer
en zoo was t dat ons helt naer t vaste land toe voer,
de roeijers voor haar dienst ontfangen een present,
Gods zegen, bij die maats genoegsaam onbekent,
den commandeur van t fort die koomt mijn heer bezien
en volgens het gebruijk sijn diensbaarheid aanbien,
de wagters van den Thol die vragen na den stoet,
En seggen dat men fluks de baggen open doet
men vond er anders niet als linnen voor het Lijff,
en kleeren tot gebruijk van t Heerschap en zijn wijff,
ook een canasser thee die contra bande was,
maar voor het huijs gebruijk Bushof quam regt te pas
die moest met duuren Eedt, die waarheid doen gestand,
maar naauwlijks was ons Zeeuw tot London aangeland,
of wist daar van goed gelt tot Sijn gebruyk te maaken
en bushoff met Sijn Eedt stont vol beschaamde kaken,
mijn heer koomt met sijn train d een voor en d ander naar
regt naar t gehuurde huijs niet ver van Templebaar,
twee naeijsters met een meijd en nog Pour tout pottage,
vier kleermaakers knegts en een Capoen voor page,
een Bossche keukenmeid met een Terthools koetsier
en tot sijn onderstand een arme Palfrenier,
ses vale meenen tros, en van een schoone talje,
bij d’apocalips bekent voor vuijl en slegt Canalje,
En mits de post vertrekt soo moet hij maken kont
dat hij tot dienst van t Land te London sig bevint,
aan de ministers al van d andere potentaten,
heeft men t arrivement terstond mee weeten laaten
des anderen daags seer vroeg reed hij na Kensington
daar hij sijn Compliment bij PortLand Dus begon
Milord nu ben ik hier ik bid om informatie,
ik ben een vreemdeling ontseg mij niet uw gratie

[5v]
laat mij door uw gunst soo veel faveurs geschien,
dat ik Sijn majesteijt in cognito mag zien,
den vrijen hoveling ging aan den kooning vragen
of het Sijn majesteijt geliefde te behaagen,
in stille zedigheyd d ambassadeur te spreken,
op dat het groot secreet niet uyt en quam te leken
dat hem in holland was zoo dierbaar toevertrouwt
en mits hij t jaa woord kreeg zoo mogt hij onbenout,
de weg naar binnen treen maar wat daar heeft gedaan,
dat zal ten jongsten dag nog werden nagenaan
het naaste dat daarvan men ooyt heeft konnen weeten
is dat permissie kreeg in cognito te eeten,
te drinken in t secreet publiq intre te doen
tot respect van den Staat en Eygener Fatsoen,
de uytkomst heeft geleert en staat aan t hoff geschreven
de vrient ons onbekent als is connut gebleeven,
waar heeft de goede man al wonderen gedaan,
den Staat liet t heele gewigt op hermitage staan
hoe quam met ijder post sijn brief niet wel te pas,
dat in de Schotse kool soo grooten opslag was.

Dat sedert korten tijd het maut seer was geneesen,
versogt derhalven dat den Staat soo goet wou wesen,
van in dees dieren tijd te houden sijn fatsoen,
en hem incognito haar mild hand op te doen,
mij dunkt ik hoop relaas des commandeurs van Sluijs
hoe hij gekomen was tot London aan zijn huijs,
dagt dat d ambassadeurs moest open tafel houwen
hij vond daar niemand aan als besje met zijn vrouwe,
in dees verlegentheid zoo word hij neer geset,
En binnen t half uur kreeg hij een schoon servet
daar op den drievoets stoel een ammelaken lag,
dat een stuk seildoek scheen wanneer men t wel besag,
den haring en den sprot, versierden desen disch
neef sprak den affgesand weet ook wat kok er is

[6] t Sa page roept terstond mijn kamerdienaar hier,
en segt dat ik versta aan onsen dispensier,
dat hij ons bottel bier en kok Eel binnen sendt
fluks naar een winkeltje die leuse was bekent
enfin den drank die koomt en wert terstond gepresen
dit was de meyning niet en hartje laat ons lesen,
segt sijberale tryn houd nog een weynig spatie
het oude spreekwoord segt een glaasje naar de gratie,
neef word geadmitteert, en tegens sondag middag,
instantelijk versogt dan zou men houden sitdag,
de gasten quamen aan regt ter bestemden uur
 men brengse in de saal, mits kout was, sonder vuur
de Eedzaal aldernaast die wiert straks opgedaan,
daar siet men op t buffet veel kostelykheden staan,
en al wat cierlijk was om graviteyt te toonen
Vrienden zeij linkertje, ik bid uw wilt verschoonen,
dat wijs zoo hardiment uw noden op ons lot
op ons kleyn porsitje t fortuijntje van de pot,
t geselschap wel gesogt vier fransche gerefugieerden
met vrouwtjes op de zij, dan nog een godsgeleerde,
de man en vrouw van t huijs met neef en besje Rijkaard
een stuk Rosbieff voor uijt met suyker en met mostaerd
de podding wel gekookt een delicaat poulet
wierd voor t eerst en t laast ter tafel neergeset
en voor het entremais werd een assiet verwagt,
een ses jaars kiekentje dat vijffmal de wagt
nu successivelijk ter maaltijd had gedaan
en voor een plat honneur op t gerridon gestaan,
Mevrouw die wert verstoort roept jongen waar is hoen,
den fielt al tjokt jok tjok koomt beesje van Fatsoen
ik dagt gij koont den weg nu ligt alleene vinden
vermits gij compareert nu ses maal voor de Vrinden,
de maaltijd raakt ten end men moest een theetje drinken
de page sou daarop rafassia gaan schinken,
een fles met funsig mout de geur als van annijs,

[6v]
de franjes overluijt par bleu met Chersamijs,
voici L Audier parfait nous sommes comme a Rome,
goutte cest eau de cette ma foi cest un vrai bonne
maar siet den avond valt, de vrienden gaan na huijs,
het fransche maagje vol en d hersentjes confuijs
Sie soo koomt Bushoff aan mijn heer sijn secretaris
segt dat in kensington versekert dat het waar is
is een complot ontdekt geloof sprak den legaat
dat dees verraderij meest op ons drien staat,
den koning principaal portland en ook op mijn
den droes mogt in dien tijd ambassadeur hier zijn
de zaak werd openbaar de hoofden opgehaald,
en Jacobs overleg door godes zegen faalt
de koning stond gereed naar neuw marquet te gaan,
en de gesanten al verwittigt van dit plaan
die waaren mee bereijd hun pligten daar te doen
dus kon ons in connut behoudens sijn fatsoen.
sig van sijn medepligt in dees niet excuseeren
vervaardigt tot de reijs een nieuw palepije kleeren
en mits hij in sijn jeugt te paard had leeren rijden
spreekt met zijn gemalin of hij niet van ter zijden
sig Engageeren mogt om mede een bod te zien,
en Sig als cavaljier ter loopbaan laten zien,
Een van de valemeers, schoon op den toom wat straf
daar op wast dat ons helt sig op de reijs begaf
de zoonen volgde na een fransche refugé,
die kreeg het vierde paard en gink ter reijse mee
de kleedermaakers knegt krijgt t vijfde voor zijn tour
het laast dat kreupel was hem de bagagie voer,
daar liep een jongen naast die fransch en duijtsch kon reuren,
mondieu zoo riep de fielt, is dat ambassadeuren

De stal dus leeg gemaakt en bleef er niemand thuijs
alleen een siek koetsier soo stil gelijk een muijs,
[7] om tot het regt verstand van deese saak te koomen
soo weet dat ijder paart was met zijn koetse toomen,
Le roi dit envoient le fou en Equipage,
pourquoi le don quichot oublie t il son page,
liefhebbers van redres besiet eens ijders post,
en wat dien goeden staat die reijs al heeft gekost
De vrinden komen thuijs dus was het bushofs pligt,
als een oud practizijn en in de zaak verligt
met lijberale truij een opstel te formeeren,
op den Chineser konst om naar te declareeren
terwijl ons kind van staat had op de reijs geweest
zoo loopt er in zijn stal een vuijle en dronke beest
die op publijcque straat had veel moet wil begaan
men volgden deese fleuk van stonden agter aan
betrapt hem op de plaats en leyt hem naar de wagt
maar hoort dit raar geval daar niemant op en dagt,
ons helt die nam die bak soo wonder Envelop
ik sweer segt keutelje bij kruijs, bij kras, bij krop,
dat mij dit groot affront moet zijn gerepareert
van dat men mijn hotel, zoo heeft gevioleert,
t heeft zus of zoo gestaan dat hij t aan fagel schreeff
milord gaf hem resyt en maakt dat t agter bleeff
als men hier van te hooff de kondschap had gekregen
wel hoe sprak Sunderland die dus lang had gesweegen
Monsieur l ambassadeur wilt wesen in konut,
en daar spruijt dit geval ten principalen uyt
wie isser aan het hoff die immer heeft gehoort
dat ooijt publicq persoon sig daaraan heeft gestoort
dat schelmen uyt haar stal en door justitie handen,
gevat zijn en gebragt in ververdiende banden,
al die zijn hof bewoont of dependeert daaraan,
die moete prevatif bij hem te regte staan,
maar die daar buijten zijn die blijven klaar en net,
naar ordre van het land gehouden aan de wet,

[7v]
en als in deese saak nog eenig twijffel was,
zoo koomt in geenen deel ten deesen hier te pas
Monsier is op de reys met al zijn Equipage,
de koetsier siek in t stal verbeelt gantsch dattalagen
mijn heer is inconut hij heeft het zoo begeert,
hoe kan hij in t publyk nu wesen geaffronteert,
de tijd die t al verslijd maakt al t quezel weer klaar,
was Bushoff met zijn heer soo suyver maar hoe naar,
hoe wierd hij geschokiert en schier gedreygt met Rotting
omdat hij onbeschoft snee van een scholder motting
nog had hij ongevraagt een hamme doorgesneen
en Lyberalement t geselschap half gebeen
dat ijder dog een stuk van dit groff wilt sou nemen,
mevrouw door ongedult begon al fraaij te teemen,
bij Pierken in het oor en segt wij kan t verdraagen
sent desen schuyfel baut weerom na s Gravenhage ,
die soo ons tafel schent en speelt me voor sinjeur
t Legaatje inwendig gram belooft het aan monceur,
men soekt nog meer probaat en maakt een nieuwe querel,
omdat hij had versuijmt op t heerschaps eerste bel,
van aanstond bij mijn heer in t kabinet te gaan,
wat mogt hij van onstruij geen schelden ondergaan
omdat hij had te laat in t Coffyhuijs geseten,
en naar den agter thuijs nog had begeert te eeten,
daar d order was gestelt dat ijder sonder falen,
ten sevenen precijs een avond stuk mogt halen,
t welk door de staat juffrouw aan elk een wierd gegeven
op deese Bottelerij stont cierlijk geschreven,
die hier sijn tijd versuymt en op geen uuren past
die vind sig door de smit, zijn dogter haast verrast,
die saak die lag in t tras sie bushoffs laaste loth,
hij was een varken maar, en moest terstond in t kot,
wat moest die goede man niet al verwijten horen,
dat hij een werelds kind nog niet en was herboren,

[8] dat hij geen jongeling maar tamelijk bejaard,
bestaan had lanterluij te speelen met de kaart,
als t soete wasterje sijn linne had gehaald,
dat hij in plaats van gelt haar met een greep betaald
en soo geschonden had d huyshouding van den staat,
mits al zijn vuijl gedrag publijcq was op de straat
zoo wierd hij crimineel en moest van stonden aan
de huur geconfisqueert terstond naar holland gaan.

t Scheen dat de vorsten al versadigt van den deegen,
haar voor Europaas vreed vertoonden zeer genegen,
de wereld die bestaat dus uyt veranderingen
de grootste koning selfs subject aan al dees dingen,
dan is hij collerijk dan wederom besart
gaat leesen en besiet, hoe dat tot Rijswijk staat
dat is een vreedsaam huys daar al Europaas magten
tot stilstand zijn gebragt, daar alle vorsten kragten
vrijwillig sijn gevelt god gaf dit groot besluijt,
herault des armes roept door al de vensters uijt
dat mars den boender kreeg en d eendragt wierd geset
zoo heerlijk opgeciert op t regte vredensbed,
Juijst op Lord Majors maal bedreef men groote vreugd
een ieder was verblijdt en toonden sig verheugt,
weet dat op dit festin, ons lieven haman was,
publijcq in cognito zoo groen als clavergras,
die in zijn qualiteijt veel eer wierd aangedaan ,
en met civiliteijt tot sinkens overlaan,
zijn kleeremaakers knegt genaemt Iman de Waijer,
zoo rad gelijk een sweep en voort desert geen fraijer
sijn liverey gewaet met sak en buffeltas,
die had hij naer de konst zoo wakker en zoo ras
met confituur gevult dat geen Teologant,
zoo aardig fourageert door geheel ons gantsche land,
te midden in de vreugd zoo koomt een post uyt wigt
die zegt voor mijn vertrek; zoo waaren in t gesigt,

[8v]
voor holland rijk gelaan wel thien en neegen kielen,
die met een goeden wind reeds in de gaaten vielen,
een tweede Expresse legt ik sag van dezen dag,
dat hollands indisch vloot vertuijt in d haven lag,
Juijst was in desen treijn neef Bourschot me gekomen
die met vrijmoedigheid dit stuk had ondernomen
hij send d ambassadeur zijn oom vier douricassen,
twee voor Mev. Perjaers en twee voor t heerschap dassen
nog voor den afgesant een curieuse Rok,
en met japans beslag een cierlijke stok,
een pot met Astia een groote fles met tee
Een nieuwe modes stel bragt den bestelden mee
die voor belooning kreeg seg dat ik neef bedank
en sond voor recompens in plaats van schonen drank
een doos met confituur en nog wat Spaans banquet
dat op Lord Majors dag ter zijden was gezet
de koning liet zijn trein in allerhaast bereiden,
mits parlement seer vroeg in t voorjaar stond te scheijden,
vervult door ijver lust naar hollands vaste strand,
hij sprak de koning groot moet naar t beloofde land,
ons Envoije had lust een overtogt te doen,
de vorst seij gaat voor uyt, soo kond gij met fatsoen,
van al u groot verschot betalinge gaan vragen,
dus quam ons Edelman terug in s Gravenhage,
en bleef bij na een jaar bij suster lief te geer,
dan bij broer trigeland, dan deed hij weer een keer,
naar Zeeland bij Masseur, zoo dat hij ballast schoot,
en hij door overlast zijn vrienden al verdroot,
geduurend zijn verblijf koomt Steven Schoor te sterven,
seer stout en onbeschaamd meijnd hij sijn ampt te erven,
spreekt hardiment dees taal ik heb des konings woord,
en op dit fundament solisiteert hij voort

[9]
dit schandelijk misbruijk en hooftsche leugenpraat,
quam onsen fijnen man ter wereld niets te laat,
en mits hij was bekent aan rijp en groen geraakt
zoo is t dat hij dessein tot sijne thuyskomst maakt
neef segt hem seker grom, in een secreet gesprek,
t is uw Genie daar niet, ma foij je loopt voor gek
ik seg uw en amis en ook uyt s konings last,
uw Adelschap is me in s moeders linie vast
zoo heeft Zijn majesteijt u Baronet gemaakt,
hij segt, neef groten dank gaat met den koning over
heel Kensington dat juijgt en riep gaat jonker pover
de dagvaert vast gestelt van d affscheijds Audientie,
publicq incognito met groote referentie
Zoo koomt hij aan het hof door een secreete weg,
t is zonne klaar genoeg dat ik de waarheijd seg,
hij wierd ter sijden afgeleijt in een vertrekt
het ordinair present dat volgens het bestek,
een ijder afgesant werd méé geregaleerd,
wierd hier uyt s konings naam aldaar gepresenteerd,
mijn heer sprak albemarl de vorst heeft dees nagt,
mits seer verkoudent is, onrustig door gebragt
zoo dat hij in geen staat van conversatie is
nog d laaste Eer kan doen aan uw begrafenis
2 De ridder nam t present bedankte heel beleeft
1 daar is een deegen die Sijn majesteit uw geeft,
keerd weer naar sijn logijs heel wonderlijk voldaan,
dat hij dat groot fatsoen den Staat had aangedaan,
dus geeft hij sig op reijs en keert naart vaderland,
daar leijt hij weder af den titul van gesant,
en volgens het gebruijk ter generaliteijt
heeft hij op t Buffet, sijn present neergeleijt,
verswijgend listelijk dat hij was Barronet,
op d Eed voor sijn vertrek had hij niet eens gelet
doet met een woort rapport t kwam wonder wel te pas,
ik koom zoo wijs weer om als ik te voore was

[9v]
mijn heer die wierd bedankt t present hem toegestaan
daar méé, zoo liet den staat den sukkelaar weer gaan,
dus sprak hij voort besluijt sijn stem seer hoog geheven,
k ben uijt en t huys geweest de selfde ook gebleven.

Finis

Transcriptie J. de la Hayze

Gerelateerd

Wapens en kwartieren Thibaut en Van den Brande

G3722

Illustere Ambassade Van den Brande

Hs 3743

Gerelateerde dossiers

Journaal van mijn reis door Vrankrijk

Een reisje door Duitsland in 1862

Bericht uit het leger van Napoleon (1)

Bericht uit het leger van Napoleon (2)

Herinnering aan Mr. S. de Wind

Napoleon in Middelburg en Domburg in mei 1810

Wat vermag een vrouw

Beterschap

In dienst van de Garde Impériale

Een reisje naar Axel

Proeven met stinkhout

Brief uit Parijs

Reisje over de Surinamerivier in 1816

Londen in 1790/1791

Semen sabadillies

Vier Romeinse oudheden

Plunderingen in Middelburg in 1787

Kort Verhaal van een geweldig oproer voorgevallen binnen Middelburg in Zeeland van Vrijdag 29 junij

Journaal, gehouden op eene reis van Rotterdam naar Batavia en terug, met het Fregatschip Soerabaya,

Advies betreffende overspel van een predikant rond 1755

Dagboek Maria Johanna Schorer-van de Putte

Strafexpeditie naar de westkust van Guinea 1869

Twee zeldzame voorwerpen

Inzet van Europeanen als arbeiders in Suriname

De invasie van het Mogolse rijk in 1738

Verslag van beschietingen bij Aardenburg van 1 mei 1794 tot 13 januari 1795

Verzuchting van een afgewezen kandidaat

IJsvermaak in Kortgene

Castra Herculis of Witlam?

Zwerftochten langs de Westerschelde

Fietstocht in Zeeland

Kort berigt van het beroemd Eijland Taiowan

Bezoek koning Willem III aan het Zeeuwsch Genootschap in 1862

Jan Wier als bestrijder van het bijgeloof

Zeeland gekend uit Zijne Munten en Gedenkpenningen

Weeklacht van het stoomjacht Stad Middelburg

Overgave van Middelburg 1944

Een fiets

Goud & tranen