Dossier: Wat vermag een vrouw
Brief van Petronella Moens aan Johannes van Dam (Hs 4462)
Mijnheer en Waarde Vriend!
Dat Uw ongunstige toestand mij hartelijk leed doet behoef ik U wel niet te verzekeren want sins wij kennis gemaakt hebben! was Uw lot voor mij belangrijk verdienstelijke menschen die onschuldig lijden wekken natuurlijk de oprechtste deelneming, en wanneer dan zulke lijders door bekwaamheid en oefening van ziel vermogens uitmunten, dan voorzeker vorderen zij hoogachting die den grond legt tot waare vriendschap, dit was met U het geval mijn vriend! en van daar dan ook, dat behalve algemeene menschenliefde die wij verpligt zijn te beoefenen, nog iets meer mij dwingt om waar ik kan mij Uw lot aan te trekken. Ongelukkig dat dit U zoo weinig kan baten, want, wat vermag eene vrouw daar waar het op de voldoening van gestrenge krijgswetten aankomt? de heer Alexander beloofde mij waar hij kon U nuttig te zijn, volgens zijn gedachte was Uw langer verblijf in het hospitaal voordeelig voor Uw zwakke gezondheid [1v] en hij raadde mij U vooral aantemanen tot inschikkelijkheid en tevredenheid, beiden zoude Uw toestand veel verzachten. Van waar nu deeze spoedige verandering komt begrijp ik niet, ik ken die heer Renting niet, maar welligt is hij een onbeschaafd of hardvochtig mensch en voorzeker van soortgelijke menschen is niet veel vriendelijkheid te wachten, ik heb volgens U verzoek den heer Alexander (aan wien ik ook maar weinig kennis heb) weer geschreeven, en verzocht dat hij U bij de commandeerende officier te Naarden zouden aanbevelen om was het mogelijk U op een bureau te plaatsen. Ik hoop dat het iets goeds zal uitwerken, doch ik weet niet of dien heer Alexander wel gaarne veel lastig gevallen wordt, hoe dit zij, ik heb het gewaagd, voor mij zelf zoude ik hem niet gaarne iets vragen, maar wat durft men niet voor een vriend doen wanneer het zijn welzijn geldt? Wapend U intusschen tegen alles wat U kan overkomen, moet gij waarlijk naar Uw bataillon? mijn vriend, stelt U dan toch het ergste nooit voor; wij kunnen alles zoowel uit een licht, als uit een donker oogpunt beschouwen, het doet reeds veel kwaad wanneer [2] men zich het ergste voorstelt, denkt dat gij hoogst verpligt zijt voor het behoud van Uw leven en gezondheid te zorgen, moedeloosheid is een knagend vergif waartegen gij moet waken, het leven ook hier op aarde is zulk een dierbaren schat, het wordt ons toevertrouwd om ons voor een hooger leven voor te bereiden, en wij kunnen daar niet genoeg dankbaar voor zijn, bederf het dus niet door donkere vooruitzichten, de hoop is een boom des levens, deeze moet gij voeden, en de vruchten daarvan zullen U verkwikken. Aanstaande maandag … mijn reis naar Zwolle bepaald, ik zal U dus vooreerst niet ontmoeten, maar mijn wenschen om Uw geluk zullen U vergezellen, veel genoegen zal het mij geven wanneer gij mij nu en dan eens schrijft; daar ik op onderscheiden plaatsen denk mij op te houden zal ik U maar geen adres geven; bezorg slechts Uw brieven aan mij (P.Moens) geadresseert niet op het postkantoor, maar aan het huis van den heer F.W. Selle Controleur aan het postkantoor alhier, hij woont over het postkantoor naast de stal van La Haye, die goede heer [2v] Selle weet altijd waar ik mij bevind, en bezorgt mij dagelijks mijn brieven. Uw dichtstukje zal ik aan den heer Swart bezorgen, hij moet van mij ook nog iets hebben, en nu vaarwel mijn Vriend! God schenke U gezondheid, kracht, en moed, hij vervulle Uw redelijke wenschen, zijt in Uw lijden geduldig, denkt dat een liefderijk vader dit tot Uw best toelaat, maar geniet ook met dankbaar genoegen al het goede dat ook nog altijd onder het bittere vermengd is, met oprechte hoogachting noem ik mij Uw deelnemende vriendin
P.Moens
[Adres] Den Heer J. van Dam, in ’s Rijks hospitaal op het Springweg
Transcriptie J. de la Hayze