Dossier: Kort berigt van het beroemd Eijland Taiowan

Kort berigt van het beroemd Eijland Taiowan behoorende bij de Teekening van het zelve Eijland den 2 December 1802 aan het Zeeuwsch Genootschap ter bewaring overhandigd door Mr P.G. Schorer Directeur van het zelve Genootschap.

[1] Mijne Heeren!
Daar mijn oogmerk was heden (den 2 December 1802) aan deze Maatschappij ter bewaaring aantebieden een zeldzame Teekening van het Eijland Taiowan, vergun mij, Mijne Heeren! dat ik uLieder aandagt een oogenblik onledig houde met een korte voorleezing, en berigt van het zelve.

Het is een Teekening, waar van een mijner Vrienden, die, een geruimen tijd, zich in de Oost Indien heeft opgehouden, ik bedoel den heer Mr Rogier Gerard van Polanen, wel eer Tweede pensionaris der Stad Vlissingen, thans den aanzienlijken Post van Minister Resident van de Bataafsche Republijk, bij de Vereenigde Staten van Noord-America bekledende, mij betuigde, dat zij zoo bijzonder was, dat Hij niet dagt, dat er zoo een duidelijke Teekening van dit Eijland, genomen al, dat er een gevonden wierd, in deze [2] Republijk bekend was. – Het stuk zelve draagt kenmerken van ouderdom, is geteekend op Pergament, en op paneel geplakt en komt veel overeen met de gedrukte prent, te vinden in de Hollandsche Merkurius van het Jaar 1659 tot 1663, nogthans met dit onderscheid, dat in deeze Teekening de oude naam van Taiowan behouden is, daar het ander bekend staat met den naam van Formosa. – Een naam, welken de Portugezen aan het Eijland gegeeven hebben, wegens deszelfs uitnemende vruchtbaarheid. –

Laat ik voor af het een en ander aanmerken. – Bekend is het, dat eertijds, voor dat de Europeesche scheepen op de Indien en China voeren, de Caravanen de Voortbrengselen van den grond, en de Nijverheid van de Chineesche Natie, te Land gingen haalen, om dezelve door geheel Europa te versprijden, want in overoude tijden wierden de goederen langs den Nijl tot Alexandrien, de voornaamste Marktplaats der Oost Indische waaren, overgevoert, welke van daar, te scheepe, naar Venetien wierden gebragt, en door Kooplieden van onderscheide Natien, waar onder ook de Nederlanders, die zich aldaar hadden neergezet, naar de Nederlanden afzonden: Zoo wierd er gehandeld, tot dat de Portugeezen, zich in de Indien meer en meer ingedrongen hebbende, de noodzake [3] lijkheid bespeurden van den Zeehandel met China te drijven.

Ten Jare 1518 wierpen, voor het eerst, eenige Portugeesche schepen voor Canton het anker. – Een aantal Roovers, die zich op Eijlanden aan den mond der Rivier geleegen, ophielden, verontrusten de scheepvaart der Chineezen niet weinig, namen hunne schepen weg en verschuilden zich op die Eijlanden, van waar zij ook den naam van Dieven Eijlanden bekwamen.

De Chineezen, destijds lafhartig, durfden dit volk, door een ruwe, en harde levenswijs ondernemend geworden, niet bevegten; begunstigden eenigermate de Portugeezen, haalden hun over om dit Volk, te samen, aan te tasten, waarin nogthans de Chineezen één niet waardige Rol speelden.

De Portugeezen, wier belang het vorderde dit Volk tegen te gaan, vielen hun met geweld en Dapperheid aan, overwonnen hun slag op slag, en zuiverden ten laatsten het Land van deeze Zeeroovers. Waarschijnelijk hebben de Portugeezen, kort daarna, dit Eijland in bezit genoomen. Het oogmerk der Portugeezen schijnt bij hunne komst in de Indien, niet zoo zeer en voornamelijk geweest te zijn, om aldaar bij aanhoudenheid eenen Eenvoudigen Koophandel met de Inlanderen te drijven, maar veel eer, om aldaar vastigheden te verkrijgen, die uittebreiden, en over dezelve Inlanders als Heeren en [4] Vorsten te regeeren. Dit was dan ook de reden, dat zij ras naar hunne komst als Usurpateurs wierden aangezien, die alleen op het oog hadden de Inboorlingen van hunne bezittingen te ontzetten; het gevolg hier van was ook, dat zij, door dit hun verkeerd gedrag, weldra verloren hetgeen zij zoo spoedig gewonnen hadden, en ook dit Eijland.

Intusschen haalden de Hollanders en Zeeuwen door den tijd de Indische waaren zelf uit Portugal, dog, toen in het Jaar 1584, door Philip de Tweede, de Vaart en handel op Spanje en Portugal aan de Hollanderen en Zeeuwen verboden wierd, toen zij, door dit verbod, welk niet minder was, dan met verbeurtverklaring der Goederen, en bannissementen op de Gallijen, gehindert wierden, om de Kostbare Oost indische waaren van Lissabon aftehalen, en naar de Nederlanden overtevoeren, gaf al het zelve aanleiding, dat de Nederlanders ondernamen, zelf naar Indien te vaaren – ten Jaare 1595 (a) en 1596 deed een Sociteit van Kooplieden wel vrugtelooze pogingen, om door één, tot nog toe onbekenden weg door het Noorden, langs Rusland en Tartarijen, tot in de Oostersche zeën door te dringen, dog er wierd door de Amsterdamsche Kooplieden een andere Societeit opgerigt, welke voordeeliger slaagde, eindelijk wierd deze geheele Oost Indische Handel, daar men de ongeschiktheid bemerkte om dezelve door [5] afzonderlijke Maatschappijen of kooplieden te doen drijven, in één Lichaam vereenigd, om, geduurende den tijd van 21 Jaaren, alleen en met uitsluiting van alle anderen, naar Oost Indien te varen, en hunnen, daar bereids gevestigde Handel, te voeren en uittebreiden, welk Octrooij (a) daar na van tijd tot tijd is gecontinueert, tot dat het zelve ten Jare 1798 bij het 247 Art: van het Ontwerp der Staatsregeling, gearresteerd den 23en Maart 1798, wierd vastgesteld, dat de Bataafsche Republicq tot zich nam alle de Bezittingen en Eigendommen der geweeze Oost Indische Compagnie, benevens alle derzelver schulden, en dat de Octrooijen, bevoorens aan die Compagnie verleend, wierden vernietigd. – Ik heb egter niet kunnen naspeuren, op welken tijd, bij welke gelegenheid, en hoe lang de Portugeezen in het bezit van dit Eijland geweest, aldaar gekomen, nog ook, wanneer zij weder van daar vertrokken zijn. Eenigsints naauwkeuriger berigt kan men bekomen nopens den tijd, wanneer, en de gelegenheid, bij welke de Oost Indische Maatschappij de possessie van dit Eijland gekregen hebbe. –

Na dat de Nederlanders van den Jaare 1604 vergeefsche pogingen hadden gedaan, om op China handel te drijven, en zig den toegang te openen tot de havens van dat wijduitgestrekt Keijzerrijk, wierden zij, door Een Portugeesche Vloot, voor Macao leggende, aangetast, en te[6]rug gedreeven, welk ongeluk hun de aangeleegenheid dier plaats deed begrijpen. Zij belegerden daarom dezelve, doch stootten het hoofd in deeze onderneming: egter wilden zij niet afzien, om hun plan voorttezetten, vooral daar zij strikten Last van Batavia ontfangen hadden, om hier of daar Post te vatten. Zij hadden ook het geluk om deze toerusting, eigentlijk voor Macao geschikt, te doen dienen, om de Piscadores of Visschers Eijlanden te nemen. – De Chineezen, hier over te onvreeden, verboden alle verbintenis met de vaste Kust, alzoo zij deze Vreemdelingen zeer gevaarlijk rekenden; daar zij nogthans uit de betuigingen en daden der Nederlanders opmerkten, dat het hun alleen te doen was, om met hun handel te drijven, tragten zij slegts dezelve te verwijderen, ja noopten hun zelf, ten Jaare 1624, en maakten dadelijk een Verdrag met hun om de Piscadores of Visschers Eijlanden aftestaan en lieten in de plaats, aan hun, dit Eijland Formosa, eertijds door de Portugeezen bezeten, over, om hun aldaar neder te zetten met toezegging en belofte dat de Chineesche Kooplieden de vrijheid zouden hebben met hun te handelen. Het oordeel van sommige is derhalven ongegrond, dat namentlijk de Nederlanders dit Eijland aan de Engelschen, andere aan de Castiliaanen ontweldigd hebben, en de Historie Schrijver Wagenaar (a) merkt te regt aan, dat de Maatschappij, uit hoofde van een verdrag met de Chineezen het Eijland in bezit kreeg onder voor[7]waarden, dat zij de Piscadores of Visschers Eijlanden, nader aan China geleegen, inruimden.

Dit Eijland dan, genaamd Taiowan of Formosa, thans de hoofdplaats van het Chinees Eijland Paccanda, behorende tot het Landschap Sokijen, is gelegen agter het Koningrijk China. Hetzelve beslaat niet minder dan 140 mijlen in den omtrek, strekkende zich uit van den 21 tot over den 25 graad van de Noorderbreedte, (a) is zeer groot langwerpig van gedaante – volgens berigt van den ouden Historieschrijver S. de Vries (b) wierd het geagt zoo groot te zijn als Engeland.

Het Land was uitnemend schoon, bragt Suiker, Gengber en Caneel voort, (c) ook Rijst in menigte. – Voedde overvloed van Harten, die aldaar zoo geweldig voortteelden, dat Jaarlijks geheele scheepsladingen van derzelver Vleesch gezouten, en gedroogt, naar China, en de Vellen naar Japan gezonden wierden, voorts Hazen, Conijnen, Veldhoenen en een groot aantal ander wild gedierte. – Het Eijland was Volkrijk, voorzien met veele Dorpen, en de Ingezetenen, tegen den gewonen aart van veele Indiaanen, vriendelijk, goedaardig, getrouw, en niet diefagtig. – De Vrouwen geneerden zich meest met den Landbouw, de Mans met Jagen.

[8] Hoe zeer het Land hier en daar bergagtig was, vond men er ook veele Rivieren, schone Vlaktens en groote Velden, voornamelijk aan den zeekant. – De lugtstreek was zeer gezond, terwijl de Lugt gematigd was.

Bijzonder was het, dat dit Land geen Koning of Vorst onderdanig was, maar gelijk gezegd, in veele Dorpen verdeeld zijnde, stond ijder dorp op zich zelven, en wierd door de voornaamste Inlanderen, of Formosaansche Heeren bestuurd. – Uit dit alles blijk het, Mijne Heeren! dat dit Eijland van groot belang was, gelijk bij vervolg nader aangeduid zal worden.


Geen wonder dan, dat de Castiliaanen en Portugeezen telkens toeleg maakten, om het den Nederlanderen afhandig te maken, dog zulks wierd telkens gelukkig verhinderd, ja zelf was het van dat heilzaam gevolg, dat de Nederlanders, nadat zij, ter hunner verdediging de sterkte Zelandia gebouwd hadden, genoegsaam gantselijk meester bleven van het geheele Eijland.

Tot den Jaare 1661 bleven zij aldaar in de Vredige bezitting van dit beroemd Eijland, waar door de Nederlanderen hunnen handel op China en Japan, op de voordeeligste wijze uitbreidden, zoo dat dit Eijland, als het ware, het middenpunt wierd, en de voornaamste markt van Indien. Ja deze nieuwe Volkplanting versterkte zich, ongevoelig, zonder veel gerugts te maken: wanneer de verovering van China door de Tartaren [9] haar eensklaps verhefte tot een trap van voorspoed, die gantsch Asien verbaasde. –Duizende Chinezen, die zich aan den overwinnaar niet wilden onderwerpen, namen de Vlugt naar dit Eijland Formosa, met zich brengende de Nijverheid, aan hunne Natie zoo bijzonder eijgen, een groot aantal van hunne schepen derwaarts lokkende. – deze nieuwe Inwoonders geneerden zich meest met den handel en Landbouw, waardoor veel Rijst en Suiker wierd geteeld, zoodat men Jaarlijks geheele scheepsladingen naar andere Gewesten konde vervoeren. Hier door verkreeg de Oost Indische Maatschappij een onberekenbaar voordeel; want de Keijzer van China had, bij het Contract van overgave van dit Eijland, aan den Nederlanderen het regt gegeeven, om als Heeren van het Land, de gerechtigheden hun deugdelijk toekomende, van alle de Ingezetenen te vorderen. –wel is waar hier omtrend ontstond vrij wat verschil met de Japonners, welke sustineerden, uit hoofde, dat zij wel zes Jaaren vroeger, dan de dienaaren der Maatschappij, op het Eijland geweest waren, en dus ouder bezitters dan zij, van het Land wezende, niet verpligt waren Tollen of andere Lasten te betalen, Ja wilden zelf den Landvoogd niet als Hoofd van dit Land erkennen. De Landvoogd zelf bragt veel in ten voordeele van de Japanners, dog hij kreeg van Batavia bevel de oppermagt van dit Eijland, uit naam van Hun Hoog Mogenden in allen [10] deelen, te handhaven, zonder iemand te vreezen of te verschonen, met verderen Last om de Japanners, nevens alle andere, dezelve Lasten te laten betalen. – Zoo durfde men in dien tijd spreken, daar het gezag van de Maatschappij zoo groot was! Merkwaardig is het ook hier bij te voegen, dat de uitgestrektheid van de Bezittingen, en het gewigt van den Handel der OostIndische Maatschappij zoo geroemd wierd, dat uit een Rapport van den Jaare 1662 /een tijdstip van het Verlies van dit Eijland, zoo als ik straks zal verhalen/ ter Vergadering der Algemeene Staten, door Bewindhebberen in het Jaar 1664 gedaan, te vinden bij Aitsma (a) de Maatschappij destijds 140 wel bemande, en zoo van krijgstuig als Levensmiddelen wel voorziene en toegeruste schepen in dienst had, behalven nog vijfentwintig duizend, zoo Matroosen, als Soldaten, welke zij, Jaar uit Jaar in, gerekend wierd in hare bezoldiging te hebben; het onderhoud van dit alles wierd nogthans goedgemaakt uit de herwaarts aangebragte Goederen, met een overwinst van Eenige Millioenen (b).

Tot dus ver Mijne Heeren! heb ik uLieder aandagt bezig gehouden met een aangenaam tafereel, wegens den aanwinst van dit Voordeelig Eijland Formosa; maar nu moet ik overgaan uLieden te melden, op welk eene ongelukkige wijze dit schoon Eijland verloren is; waar door [11] de Maatschappij zulk een important nadeel leed, dat de Verovering van Kochin en Kananor, in het volgend Jaar 1663 gedaan, geensints het verlies van dit Eijland konde opwegen – geen wonder Voorwaar, dit Eijland was niet slechts voor den Koophandel op China en Japan allergeschikst en voordeeligst, maar bragt zoo veel zaken en in rijken overvloed voort, dat de Hollanders, volgens het zeggen van den Zeevoogd Schouten er in een Aards Paradijs meenden te zijn. Het was des te meer te bejammeren, daar de Maatschappij niets had gespaart, om het ligt des Evangeliums, daar de Godsdienst van deze Eijlanden Afgodisch en vol bijgelovigheden was, ook aldaar voorteplanten en uittebreiden, ’t geen ook van zulks een gezegend gevolg was, dat het getal der Christenen, dag bij dag toenam, zoo dat men aldaar nieuwe Kerken en Schoolen moest aanbouwen en ten Jare 1653 het getal der Predikanten, op dit Eijland, tot zes vermeerderde; de bijzondere Natuurlijke rede van dezen gelukkigen voortgang word bij de oude Schrijvers aangeteekend, dat voornamelijk hier in bestond, dat niet alleen veele van deze Eijlanders goed en scherp van verstand waren, maar ook bovendien eerder konden overtuigd worden, dan eenig andere Natie in gantsch Indien, uit hoofde, dat deze, hetzij Mooren, of Chineezen zijnde, altoos aan hunnen Koning, Hoofden, of Regeerders [12] onderworpen bleven, en zonder hunnen wille, geenen anderen Godsdienst konden of mogten aannemen, op straffe (b) van hun leven te verbeuren, daar integendeel dit Volk, geen particulier Hoofd hebbende, behoefde naar niemand te luisteren. Weshalve elk particulier Persoon, ten aanzien van zijn Godsdienstoeffening, konde handelen naar zijn welgevallen. – deze Eilanders hadden ook geene Priesters, die hunne leer voortplanteden, nog ook eene andere leer tegenstonden of dwarsboomden, meldende de Schrijver van het Verwaarloosde Formosa (b) dat in hunne publique Kerken, door Vrouwspersoonen, als Priesteressen den Godsdienst, die zeer afgodisch en bespottelijk was, verrigt wierd. Gelukkig derhalven hadden deze Eijlanders geweest, indien de Maatschappij in het bezit van dit Land was gebleven, waar van het tegendeel, tot den huidigen dag, Plaats heeft. –

dan verder ter zaak!! Na dat de Tartaren, het magtig Koningrijk China, door de wapenen hadden overweldigd, en haren Chan Zijnen Troon had bevestigd, waren er veele Chineezen gevloden op verscheide Eijlanden, daar zij zo ligt niet konden vervolgd worden. – Te Land was voor hun niets te verrigten. Zij ondernamen dan iets ter Zee, met dat vervolg, dat zij niet alleen van Vijanden, maar ook van Vrienden, alles veroverden, wat zij maar magtig konden worden dit geschiedde onder Commando, en wijs beleid van [13] zekeren berugten Zeerover Coxinga, in wiens dienst zeer veelen zich begaven, of zich aan hem moesten onderwerpen. – Een enkel woord van dezen berugten Persoon.

Deze Coxinga, bij de Chinezen genoemd Ching Chingking, was zoon van Ching-Chi-long, een Chinees van afkomst. – Zijn vader was eertijds arm, en, volgens het vrij algemeen gevoelen, voorheen kleermaker van Hans Putman, te dier tijd gezaghebber op dit Eijland Taiowan, hij diende daar na den Portugeezen te Macao, en vervolgens nog den Hollanderen op Formosa (a) deze stand hem verveelende, begon hij wat handel te drijven, het geluk begunstigde hem, hij wierd een groot Koopman, dog eindelijk een befaamd Zeerover, in welke Zeeroverijen hij zelf door den Keizer van China moest werden toegelaten, die hem zelfs met den titel van Zijnen Admiraal begiftigde, en tegen de Tartaren gebruikte. Uit dit gering beginsel bekwam hij nogthans een onnoemlijke en ongelooflijke schat. – Hij voerde Zijne Koopwaren met zijne eijge schepen in en uit, zettede dezelve met groot voordeel af aan de Portugeezen te Macao, den Spanjaarden in de Philippijnse Eijlanden, den Hollanderen te Formosa, en te Batavia; men verhaald van hem, dat zijn Rijkdom eindelijk zoo hoog klom, dat hij een Vloot van Duizend Zeilen zoude hebben kunnen uitrusten [14] dog de voorspoed maakte hem hoogmoedig, en hij voedde zulke hoge gedagten, dat hij verdagt wierd naar den Keizerlijken Throon te staan, (a) althans de Tartaren, daar zij zijnen magt en wapenen begonden te vreezen en te ontzien, maakten Vrede met hem, lokten hem onder schoonschijnende beloften tot zich, maar hadden hem zoodra niet onder hun bereik, of namen hem gevangen, en hij wierd door vergif binnen Peking aan kant geholpen, (b) of schoon andere melden, dat hij te Peking in een Eeuwige Gevangenis gedoemd, en tot zijn dood opgesloten is geworden. – dees zoon nu, zijn Vader opvolgende in zijnen Rijkdom, niet minder moedig als zijnen dapperen Vader, nam een onverzoenlijke haat op tegen de Tartaren, begaf zich naar zijn Vloot, en willende zich op de Tartaren wreeken, verontrustte dezelve niet weinig want zich aan het hoofd der verstrooide Chinezen gesteld hebbende, vergaderde hij veel Troupen bijeen, waar mede hij, zoo te water als te Lande, Zijne Vijanden / de Tartaren / veel afbreuk deed, weshalven dezelve genoodzaakt wierden als het ware al hun magt in te spannen, met dat gevolg, dat Coxinga het te Lande moest opgeven, dog des te magtiger ter Zee wierd. – de Hollanderen, die de zijde der Tartaren hielden, waarschijnelijk bekommert voor de gevolgen van een Persoon van zulk eenen ondernemenden [15] aart, sloegen en benadeelden dezen Zeeroover, waardoor hij zich zoo zeer in de engte gebragt zag, dat hij gedwongen wierd de Chineesche kust te verlaten, hebbende met Vrouw en Kinderen, en haar voornaamste Goederen in Twee honderd zestig Jonken geladen zijnde, de Vlugt genomen. – Hij nu, om zich wederom op de Hollanderen te wreeken, of wel voor zich zelven een vaste Poinct ter verdediging te zoeken, zeilde met zijn gantsche magt naar dit Eijland Taiowan. – de Noodlottige dag brak aan, het was namentlijk op den laatsten April 1661 dat een groote Vloot uit het Fort Zeelandia gezien wierd. Zij verdeelde zich in drie smaldeelen (a) Een deel kwam aan den kant van het Zuiden ten anker, Een ander ten noorden, en het derde voor het Fort Zelandia, dadelijk lande er een menigte Volks aan alle zijden, wanneer eenige duizende zijner Landlieden (de Chineezen) hem tegemoet kwamen, en met karren, en andere gereedschappen, in het Landen, behulpzaam waren, zonder dat Gouverneur en Raden de magt hadden zich daar tegen te verzetten, welke pogingen er naar de gelegenheid des tijds gedaan wierden, kennelijk was het hier uit, dat deze trouwlooze Natie geheime verstandhouding met dezen Persoon had gehouden, en dat het gesmede oproer, een geruimen tijd bevorens, om dit Eijland te veroveren, hier toe [16] betrekkelijk moet gemaakt worden; dog welk oproer der Chineezen, door de Nederlanders, met behulp der getrouwe Formosaansche inboorlingen, gedempt wierd, Het gelande Volk verspreide zich vervolgens over het geheele Eijland, en pleegden de ongehoorste vijandelijkheden, zoo aan de Inlanders, Chineezen als Hollanders. Niemand wierd gespaard. Vremd moet het egter voorkomen, dat, daar er reeds lang te voren, gelijk uit origineele Extracten, agter de Beschrijving van dit Eijland gevoegd, blijkbaar is, zulke sterke gerugten gelopen hadden, dat deze berugte Zeeroover Coxinga toeleg maakte, om dit Eijland aan te tasten, men niet behoorlijk daar voor had zorg gedragen, daar bovendien, reeds ten Jare 1650, bij de kamer van Zeventienen, Resolutie genomen was, om zelf, in Vredenstijd, deze Versting van sterker Guarnisoen, niet minder als van 1200 man, te verzekeren, de rede daarvan vind men vrij duidelijk in de Beschrijving van Valentijn, alwaar men ook eene Notabele brief aantreft, door den Gouverneur Generaal, de Heer Johan Maatzuiker, aan dezen Zeerover Coxinga eijgenhandig geschreeven, welke hij nooit verwaardigd heeft te beantwoorden, wordende aldaar met den tijtel van Uwe Hoogheid bestempeld. – Een blijk voorwaar, dat men van deze Persoon alles te vreezen had!

De Gouverneur van het Eijland zond wel eene Commissie aan dezen Vijand, na dat hij spoedig geland zijnde, de beide Kasteelen had opgeeischt, met bedreiging, dat, bij weigering [17] van overgave, hij alles door het Zwaard zoude vernielen.

Deze Gecommitteerdens, vrij geleide ontfangen hebbende, wierden op hun aankomst in ’t Leger, door een Overste ingehaald, in een ruime tent gebragt en na eenigen tijd toevens, ten audientie geleid, zittende deze Zeevoogd in het open veld, in een Armstoel, aan een Vierkant Tafeltje, onder een blaauwe tent aan alle kanten open, verzeld van eenige van zijn volk: deze Commissie volbragt schriftelijk haren last, dog welke pogingen men deed om eenige schikkingen aan te gaan, alles was te vergeefs. Hij verklaarde in geene schikkingen zich te willen inlaten, zeggende ten laatsten dat hij, om tegen den Tartaar te kunnen oorlog voeren, hij geraden gevonden had om Formosa in bezit te nemen dat hij de Hollanders als vreemden beschouwde, die geen recht op het Eijland hadden, ofschoon de inwooning hun was toegestaan – dat hij egter geen Voornemen had, om tegen de Maatschappij te oorlogen, of zich met hunne goederen te verrijken, maar dat hij alleen het bezit van het Eijland wilde hebben, met aanbod, om alle hunnen Goederen met zijne Jonken naar Batavia over te voeren, mits dat dan ook terstond het Eijland wierd overgegeeven. – Alle deze redenen wierden met allen klem en regt wedersproken, dog vonden geenen ingang – Verklarende hij eijndelijk, dat hij het Eijland wilde hebben, en van geen verdere onderhandelingen wilde horen – de Wapenen moesten dus hun Lot beslissen. –

[18] Na verloop van eenigen tijd moest een der Forten, genaamd Provintia, ofschoon manmoedig verdedigd, door gebrek zich overgeven, en de overwonnene ondergingen de wreedste slavernij. Coxinga intusschen liet niets na, om door het verder plegen van de afschuwelijkste wreedheden en moord, de onderwerping der Ingezetenen te verhaasten, en vond zich daar door welhaast in staat, om het Fort Zelandia, zelf te belegeren, taste de sterkte met alle mogelijk geweld, met een magt van veertigduizend man aan.

Dit Fort was gebouwd op een hogen Duinberg, gelijk ook die plaats van natuur een zandplaat was, blijkens de Teekening, op een Eijland geleegen, daar ook een stad gebouwd was, ruim een mijl van het grote Eijland – aan dat Fort was den Naam van Zelandia gegeven, waarschijnelijk naar den naam van het schip, waar mede de Bevelhebber Maarten Vonk ten Jare 1624 aldaar het eerst gekomen was. – Hoe zeer de sterkte met gebakken steen was opgemetseld, en met vrij dikke Muuren voorzien, was nogthans dezelve alleen, immers voornamelijk geschikt, om zich tegen den Inlander te verweren, maar niet om tegen eenen zoo magtigen Vijand bestand te zijn – daar en boven schijnt het ook, dat men meer den aandagt bepaald had, om de Vesting op deze, anders min voordeele plaats aan te leggen [19] alwaar men gemakkelijkst Landen en de waren uit de schepen best lossen en Laden konde, terwijl een buitenlandschen Vijand, alleen door een Vloot schepen konde in bedwanggehouden worden. – Het beleg, met allen ernst begonnen, en voortgezet, wierd met geene mindere dapperheid verdedigd, de Belegeraar nogthans merkende dat het zoo gemakkelijk niet zoude schikken, wilde zich van eenen List bedienen. Hij zond namentlijk den Nederduitschen Predikant, genaamd Anthonij Hambroek, bij de landing gevangen genoomen, naar de Vesting, met last om de Belegerden, tot de overgave van het Fort, op vrij voordeelige voorwaarden, te bewegen, dog tevens, met bedreijging, in geval van weigering, dat hij als dan niemand zoude sparen, zelv niet de Zuigelingen. Deze Kloekmoedige Man, de bezetting, eenigsints in staat van tegenweer bevindende, moedigde hij in tegendeel ter verdediging aan, en tragte dezelve te overtuigen, dat zij, wanneer zij standvastig bleeven, den Vijand waarschijnelijk zouden noodzaken af te deinzen.

Hij keerde daar na te rug, niet zonder de sterkste aandoening, en moest zich uit de Armen van zijne twee dogters, die voor zijnen dood bekommert waren, losrukken, willende liever zijn woord houden, dan zijn Vrouw en overige kinderen, bij den Vijand mede gevangen, verlaten, Ik heb beloofd, dit was zijn taal, mijne banden weder aantenemen, ik moet mijn [20] woord houden: nimmer zal men mijner gedagtenis verwijten dat ik om mijne dagen te verlengen, het Juk verzwaard en misschien den Dood mijner drukgenooten veroorzaakt heb. – Hij bragt bij zijne te rug komst in het Leeger aan den Chinees berigt, dat de Vesting wel versterkt was, en de Bevelhebber niet ligt aan de Overgaave zoude denken. – Coxinga, hoe zeer over dit stout berigt onvergenoegd, spaarde zijn leven voor dien tijd, maar kort daar na wierd deze Edelmoedige Vaderlander, bij gelegenheid van eenen ontgonnen opstand op het Eijland, onder voorwendsel, dat dezelve door de gevangenen was veroorzaakt, met nog vijfhonderd zijner landsgenoten omgebragt.

De Belegering wierd op nieuw met alle hevigheid hervat, de Vijand hoopte het Fort te vermeesteren, beschoot hetzelve van alle zijden, de Belegerden lieten ook niets onbeproefd, deden een en andermaal eenen uitval waarin het zoo heet toeging en waarbij de Vijand zoo veel verlies had, dat hij van het bestormen afzag, met oogmerk, om hun door eene blokade te dwingen. – In deze Wanhopige toestand zagen de Belegerden een magtige Vloot van hunnen Landaart, met volle zeilen, naderen, dit gezigt bemoedigde de beknelde Bezettelingen.

[21] Het Gouvernement van Batavia had wel bevorens, ten Jare 1660, op generale gerugten zekere Jan van der Laan, beschreven wordende, als een onverstandig, moeijelijk en brutaal mensch den 16 Julij met Twaalf Schepen en Zes honderd man afgezonden met orders om in geval Taiowan in gerusten staat was, alsdan een Expeditie op Macao te doen. Gouverneur en Raden van Taiowan waren eenparig van oordeel, dat deze versterking voor dit aangelegen Eiland, hoogst noodzakelijk waren en veiliger den togt naar Macao te staken, overeenkomstig het gevoelen en den Last van het Hoog Bewind van Indiën aan wien meerder gelegen lag het behoud van Formosa, dan de onzekere verovering van Macao te beproeven.

Deze van der Laan was egter van Contrarie begrip, vol misnoegen, vertrok hij met Zijne medegebragte manschappen naar Batavia, zonder iets verder van belang te ondernemen, hij bragt aldaar een zeer ongunstig Rapport, zoodat de gemoederen tegen den Gouverneur Cojet ingenomen, nog meer verbitterd wierden, veroorzaakt door instigatien van den vorigen Gouverneur Verburgh, voortgesproten uit een verouderden haat, welke hij voornoemden Heer Cojet toedroeg, dit was van zulk eenen nadeeligen invloed, dat Gouverneur Generaal en Raden van Indiën [22] zonder deze zaak nader te overwegen, dezen Bevelhebber van zijnen Post en waardigheid ontsloegen en in zijn plaats Hermanus Clenk tot Gouverneur over Formosa aanstelden, en dadelijk afvaardigden. –

In dien tusschen tijd was de Landing van Coxinga voorgevallen, en de gebeurtenis van deze komst, wierd door een klein Vaartuig, dat wegens de naauwe bezetting der Haven door de Chineezen, niet konde binnen lopen, en eijgener authoriteit naar Batavia was gezeild, aldaar spoedig overgebragt, verhalende de schepelingen al het geen zij gezien en bijgewoond hadden. Het Hoog Bewind nu met alle zekerheid van den waren staat omstandig Onderrigt, wierd zeer bekommerd, en bemerkende misleid te zijn, bragt zoo spoedig maar eenigsints mogelijk was, een aanzienlijke Vloot bijeen – moeijelijk was het iemand tot deze gevaarlijke Expeditie te vinden, niemand had er genegenheid toe. – Eindelijk wierd Jacob Cauw, zoo gezegd word een ongeschikt Persoon, hier toe overgehaald, terwijl men ook aangeteekend vind, dat de Resolutie om den Bevelhebber Cojet te vervangen wierd ingetrokken.

Middelerwijl was Hermanus Clenk te Taiowan gearriveert, en bedrogen zijnde, ziende en vernemende de ongunstige omstandigheden, waarin de zaken zich op dit Eijland bevonden, was niet genegen aan Land te komen [23] maar zogt gelegenheid om zich van daar te verwijderen deze gelegenheid deed zich helaas!! zeer spoedig op – Een opgekome Storm verplichte hem zee te kiezen – Hij stevende naar Japan en voorts naar Batavia, waar hij wel door den Fiscaal over het niet aanvaarden van zijn Gouvernement wierd aangesproken, dog het Proces bleef steken, en Hermanus Clenk vertrok met de retourvloot naar Nederland. Nauwelijks was Clenk van Taiowan vertrokken of den 12e Augustus kwam de Secours Vloot, onder den Commandeur Caauw, gelukkig op Taiowans Reede, niet zonder de allergevoeligste aandoeningen van blijdschap der Belegerden men wilde terstond aan het lossen gaan, dog, door ongunstig weder, dien dag, het niet mooglijk zijnde, wierd egter, ofschoon met groote moeite en gevaar, den volgenden dag, geweest zijnde den 13 Augustus 2200 Ponden Buskruit, en ander nodig voorraad, ontladen en eenige soldaten aan de wal gebragt – hier op volgden een harde wind zoo dat de Schepelingen genoodzaakt wierden in zee te steken, Ja zelv de pas geworpe Ankers te kappen, een schip geraakte zelv in Vijands handen, waardoor de Vijand kondschap kreeg van de sterkte van die Vloot. – Daar verdween alle hoop op uitredding!! De Schepen, immers eenige van de Vloot, daagden wel wederom op, [24] de resteerende Soldaten, en andere goederen wierden gelost, men deed daar op wel eenige aanslagen, om den Vijand afbreuk te doen, dog veele niet met het gewenscht gevolg. Coxinga, die niet weinig verwonderd stond, hoe het mogelijk ware, dat men te Batavia zoo schielijk berigt had kunnen bekomen van zijne Landing, veel min, dat men van daar zoo spoedige hulp had weten te bezorgen, vooral, daar hij de gelegenheid van de mousson had waargenomen, en ook om die reden niet verwagten konde, dat er een Secours Vloot zoude gekomen zijn, en wel wetende, dat het eenig middel was, om hem in zijne oogmerken te kunnen dwarsboomen, en dezelve verijdelen, begon in het belegeren zeer te verflaauwen, de Belegerden begonden ook eengsints moed te scheppen, vooral, daar zij van eenige overloopers verstonden en kontschap kregen, dat Coxingaas zaken niet al te voordeelig gingen, zoo door het verlies van veel Volk, zoo in China als op dit Eijland, en dat er veele, die maar gelegenheid konden bekomen, met Jonken en Vaartuigen ontsnapten, dat ook de goedwilligheid van zijne Soldaten tot vegten, begon af te nemen; om alle welke redenen de Belegerden alles opzetten, om tijd te winnen, in hoop van nader Secours van Batavia te ontvangen, en de Raad van Formosa vond uit dien hoofde goed alle Nederlandsche Vrouwen en Kinderen naar Batavia te verzenden, om daar door de provisien te verlengen – de Tartaren zig mede genegen tonende, volgens een Brief van hunnen Stadhouder, om de Nederlan[25]deren te helpen, wierd dit aanbod aangenomen, en op ziin verzoek eenige schepen afgezonden, om was het mogelijk, diversie te maken – dog ook deze uitzigten verdweenen, door de bijzondere handeling, zoo als het verhaal luid, van den Commandant Jacob Caauw, die in plaats van aan het bedoeld plan te voldoen, tegen alles aan, zich naar Batavia begaf, dit een en ander benam alle hoop, en de vrees bij sommige de overhand nemende, van eindelijk, in een generale overrompeling hun leven te verliezen, liepen eenige tot de Vijand over en onder die de Sergeant Hans Jurgen Radis, en nog eenige andere, zij ontdekten de ongelukkige gesteldheid van het aamegtig Casteel, waarop de Vijand, op nieuws, alle geweld gebruikte, de Ronduit, Utrecht genaamd, overmeesterende, bragt het Casteel in den uitersten nood, om alle welke redenen de Raad eenparig van oordeel wierd, en den Gezaghebber overtuigde, om onder Eerlijke voorwaarden tot de overgave van het Kasteel te besluiten, en met den Vijand te Capituleeren, vooral daar de loopende Scorbut onder de bezetting heerste, daar zij gedurende de belegering 1600 man verloren hadden – daar eindelijk de Pakhuizen en Kerken vol kranken lagen. –

In deze neteligen toestand zond de Bevelhebber twee officieren naar Coxinga, om te ondertasten, of hij eerlijke Voorwaarden bedingen konde; dit gelukte hem, want de Vijand [26] liet zich niet bidden, om hunne voorslagen aantenemen, zelf niet, om van zijnent wege, Gijzelaars te zenden. Het verdrag wierd spoedig getroffen, en den 1 Februarij des Jaars 1662 bekragtigd, de hoofd inhoud van hetzelve was, dat men wederzijds de gevangenen zoude terug geven, dat het Fort Zelandia in handen der Chineezen zoude worden gesteld, met alle de goederen, gelden, en geschut der Maatschappij; dat eindelijk de Belegerden, welke niet meer dan 1900 Man uitmaakten, met alle Krijgseer zouden uittrekken.

Een verlies, Mijn Heeren! dat de Maatschappij ten hoogsten trof, sommige berekenen de schade aan Contanten, Penningen en goederen op tien Tonnen Schats, andere op 471500 Rijksdaalders a 60 Stuivers het stuk, ’t geen op Een millioen drie maal honderd Vier en zestig duizend Vijf honderd Guldens zoude belopen, andere verhogen het verlies tot drie millioenen, zoo aan Goederen als Contanten, onvermindert veertig stukken geschut.

Uit deze manhaftige verdediging blijkt het ten vollen, dat het verlies van dit Eijland aan den Bevelhebber Frederik Cojet den twaalfden en laatsten landvoogd [27] geensints kan werden toegeschreven, wanneer men nog daar bij in aanmerking neemt, dat niet alleen veele Nederlanders, maar wel 8000 Chinezen gedurende het beleg sneuvelden.

Betreurenswaardig is het derhalven, dat door partijdigheid, gelijk de schrijvers niet onduidelijk verhalen, zoo eene kostbare parel aan de kroon van de Oost Indische Maatschappij ontrukt wierd, wijl men tijdig genoeg had kunnen zorgen, dat dit ongeval was voorgekomen, indien men maar in tijds gehoor had gegeven op het verzoek van kragtdadige bijstand, door den Bevelhebber, zoo aanhoudend als vrugteloos gedaan; terwijl men eindelijk, maar te laat, een Vloot afzond waar van men door een samenloop van ongunstige omstandigheden de gewenschte uitwerking niet had, zoo als gezegd door misverstand van de Zeevoogden zelven, die hem aan zijn ongeluk overlieten, niet zonder vermoeden onder een schijnbaar voorwendsel, dat er voor hun aan de zaak niets meer te doen viel, ofschoon men niet ongegrond oordeelt, dat, indien zij hunnen pligt betragt hadden, het niet onmogelijk zoude geweest zijn [28] om verandering van zaken daar te stellen.

Het gevolg der Caputilatie was, dat de Hollanders vredig in hunne schepen wierden ingescheept en dat zij beneffens den Gouverneur Frederik Cojet gelukkig te Batavia aanlanden.

Maar, hoe is het mogelijk mag men nu vragen? dat de partijdigheid, niettegenstaande de blijkbaare overtuiging nochtans aan hield, en veld won, de dappere Verdediger moest na zijn behouden aankomst zeer veele onaangenaamheden ondergaan, dog helaas! de schuld, de misslag kon niet erkend worden en moest dus op den Gezaghebber werden overgedragen.

Hij wierd dan ook gevangen genomen, met smaad overladen, moest het schavot beklimmen, en de straf van het zwaard over het hoofd ondergaan, hij wierd voorts, op het Eenzaam Eijland Aij in Banda voor zijn leven verbannen – van deze laatste straf wierd hij nochtans ten Jare 1674 ontheven, door tusschenspraak van voorname Persoonen, die van Zijn onschuld overtuigd waren, en hij bekwam Vrijheid, om Zijne dagen in een der Vereenigde Gewesten te mogen eindigen, ’t geen nochtans niet vergund wierd, dan na dat hij onder Eede, zich had verpligt [29] nimmer in dienst van een vreemde Mogenheid te gaan, om in Indien gebruikt te worden. – Maar schuiven wij een Gordijn voor dit Toneel.

Nederland heeft de Maatschappij, zeven en dertig Jaren in het bezit van dit schone Eijland Formosa geweest zijnde, veele pogingen gedaan, en zware kosten besteed, om hetzelve, zelf met adsistentie der Tartaren, die egter in dezen zeer ondankbaar handelden en geen groote moeite aanwenden, om de Maatschappij in het bezit van dit Eijland te stellen, wederom te krijgen, dog te vergeefs, gelijk men uit de beschrijvingen van den volgenden loop van zaken zoude kunnen, des begerende, nazien.

Door dit Verlies verminderde de Voordeelen, en andere opgerigte Comptoiren liepen te niet.

Tegenswoordig is dit Eijland nog in handen der Chineezen, het voormaals sterke Forth Zelandia ligt geslegt, de befaamde Zeeroover Coxinga overleefde de verovering ook maar een Jaar, en na zijnen dood bleef, bij schikking het Eijland in handen der Chineezen, gelijk als nog, en bevestigd word, uit een eigenhandigen, en merkwaardigen brief van den thans Regeerende Keizer van China Kienlong, aan den Onderkoning des Landschaps Tou-kim welke [30] ik ten slot hier bij voege.

De ramp, dus schrijft hij, die mijn Eijland Taijonan Formosa op den 22 Meij 1782 getroffen heeft, is mij ter ooren gekomen.
Ik beveel U derhalven, dat gij ten naauwkeurigsten onderzoek zult doen naar de schaden, welke de overig gebleve Inwoonders van dat ongelukkig Eijland geleden hebben, en mij zulks ten spoedigsten zult melden, opdat ik hun zonder uitstel, hulp zal kunnen toezenden – de door het water verwoeste huizen zullen op mijne kosten allen herbouwd, en de beschadigde hersteld worden. – Gij zult dat ongelukkig volk alle mogelijke levensmiddelen, op kosten van mijn schatkist, uitreiken.
Gij zult deze mijne hulp, allen, zonder uitzondering doen wedervaren; het zoude mij leed doen, dat Een eenige vergeten wierd. – Zij moeten weten, dat mijn oog over hun allen is, en dat ik hen hartelijk beminne. – Gij zult hun zeggen, dat zij door mij geholpen worden, hunnen Vorst en Vader.
Gij zult ook zoo veel oorlogschepen en Magazijnen, als de hand des Almachtigen door den Storm en de baren [31] heeft weggenomen, uit ’s Lands schatkist weder laten aanbouwen – onderdrukt niemand, ik verbiede het u, en meld mij hoe gij mijn bevel hebt uitgevoerd. –

In de reijze van Lord Macartneij naar China word mede gewag gemaakt van dezen ramp, aldaar word verhaalt, dat den 22e van Bloeijmaand 1782 een vreeslijke aardbeving op het Eijland Formosa gevoeld wierd, verzeld door een waterbeweging, waardoor de zee verbazend hoog wierd opgezet, zoo dat zeventien Chinesche schepen van oorlog en meer dan Een honderd Koopvaardijschepen, welke aan het Eijland Formosa op de Reede lagen, voor het grootste gedeelte door de zee wierden ingezwolgen of verbrijzeld. Het geheele Eijland, vind men er bij gevoegd, wierd gedurende Twaalf Uuren door het zeewater overstroomd.

Zie daar dan, Mijn Heeren!! Eene korte beschrijving bij de overgeleverde Teekening van het Eijland Taiowan, ULieden voorgehouden. – Zoude het niet overbodig zijn hier bij aan te merken, hoe weinig er noodig is geweest, om dit schoone land te zien verloren gaan? Hoe noodzakelijk het is, dat Eendragt plaats heeft? – ook wij zagen in onze Leeftijd, dat door Tweedragt niets kan [32] behouden blijven. Is niet ons Eijland, door Rampzalige Beschikking der nabuurige Stad Vlissingen, in de magt, Ja van een tegenwoordigen Vriend, maar helaas!! wie kan de gevolgen vooruitzien? die een regtgeaard Vaderlander treffen en aandoen – wanneer hij zich in zijne verbeelding voorstelt, dat de minste omstandigheid aanleiding zou kunnen geven om het regt van den sterksten te doen gelden, waar door dit Eijland, dit Pronkjuweel van alle Eijlanden, een prooij wierd van rampen, het zij door oorlog, waardoor in weinig Uuren dit Paradijsje in een woestenij veranderd wierd – hetzij door verarming, en uitputting, waardoor, als het ware, een Slooping der Kostbaarste Gebouwen plaats zoude hebben en verhuizing der gegoedste Lieden, om niet te zeggen, dat de handel door deze belemmering met geene mogelijk kan werden opgebeurd; maar laat ik niet verder hier in treden – de tijd zal zoo ik hoop en wensch deze bekommering niet bevestigen, hoorden wij nogthans maar onlangs, dat het zij door onkunde, het zij door onagtsaamheijt bij den laatsten storm de vrugtbaarste Gronden door een Zouten plas overstroomd zijn, Mogten wij dan nimmer Mijne Heeren!! ondervinden, dat dit ons Eijland van Walcheren, het geen [33] wij waarlijk een ander Formosa, of een Aardsch Paradijs, althans vooral zoo als het voormaals was, mogen noemen, verwaarloosd werde door verkeerde spaarsaamheid voor de Algemeene Cas der Natie, verkeerde uitlegging van gegeve berigten, dwarsboomen van Directie, niet agtslaan, immers niet genoeg agtslaan op herhaalde verzoeken, toeschikking van onderstand, die bekwaam is, om het onweder in tijds af te wenden; mogten wij zeg ik, nimmer ondervinden, dat wij te laat de middelen, die als dan te vergeefs zouden zijn, zouden willen aanwenden om onzen gedugten en altoos bij blijvende Vijand, de Zee, onverzoenlijker dan Coxinga, het hoofd te bieden.

Transcriptie J. de la Hayze

Gerelateerd

Gezicht op Taiwan

G1694

Praelecture over Taiwan

Hs 6171

Gerelateerd

Petrus Guillielmus Schorer

Gerelateerde dossiers

Journaal van mijn reis door Vrankrijk

Een reisje door Duitsland in 1862

Bericht uit het leger van Napoleon (1)

Bericht uit het leger van Napoleon (2)

Herinnering aan Mr. S. de Wind

Napoleon in Middelburg en Domburg in mei 1810

Wat vermag een vrouw

Beterschap

In dienst van de Garde Impériale

Een reisje naar Axel

Proeven met stinkhout

Brief uit Parijs

Reisje over de Surinamerivier in 1816

Londen in 1790/1791

Semen sabadillies

Vier Romeinse oudheden

Plunderingen in Middelburg in 1787

Kort Verhaal van een geweldig oproer voorgevallen binnen Middelburg in Zeeland van Vrijdag 29 junij

Journaal, gehouden op eene reis van Rotterdam naar Batavia en terug, met het Fregatschip Soerabaya,

Advies betreffende overspel van een predikant rond 1755

Dagboek Maria Johanna Schorer-van de Putte

Strafexpeditie naar de westkust van Guinea 1869

Twee zeldzame voorwerpen

Inzet van Europeanen als arbeiders in Suriname

De invasie van het Mogolse rijk in 1738

Verslag van beschietingen bij Aardenburg van 1 mei 1794 tot 13 januari 1795

Verzuchting van een afgewezen kandidaat

IJsvermaak in Kortgene

Castra Herculis of Witlam?

Zwerftochten langs de Westerschelde

Fietstocht in Zeeland

Bezoek koning Willem III aan het Zeeuwsch Genootschap in 1862

Jan Wier als bestrijder van het bijgeloof

Zeeland gekend uit Zijne Munten en Gedenkpenningen

Weeklacht van het stoomjacht Stad Middelburg

Spotdicht op het gezantschap naar Engeland in 1695

Overgave van Middelburg 1944

Een fiets

Goud & tranen